De lente kent een voordeel. Nou ja, meer dan eentje, natuurlijk. Maar
déze viel me pas voor het eerst op. Terwijl ik toch al een heel aantal jaartjes
van het natuurwandelen ben. Beetje beschamend toch.
Zag ik het patroon door een toevallige opmerking van Wandelvriendin -
dat al dat paringsgedoe zo’n wonderbaarlijk vogelkoor oplevert? Was het toen
een kluwen schetterende merelmacho’s langs me heen scheerde, en anderhalve
meter verder in het zand hun strijd verder zette? Of nadat een hazenkoppeltje stoeiend door de
weide rende, volkomen blind voor wandelaar én hond pal ernaast?
In elk geval: de afgelopen weken zag ik beduidend meer wilde dieren dan
normaal. Hoorde opnieuw vele geluiden. Verzeilde in een bizarre situatie. Dankzij
– zo besef ik nu - al die veroveringsrivaliteit, opborrelende verliefdheden en
het donzige, eeuwig uitgehongerde gevolg.
Het bedrieglijk warme “Koe-Koek! Koe-Koek!” schalt weer door het bos. Boven
akkers voeren kievitpaartjes hun wervelende, zwart-wit blikkerende luchtdansen
uit. Een vol, klaaglijk, langgerekt ‘Pioew!’, weerklinkt door de bomen, daarna
een kort uitgestoten “Purr-purr-purr-purr-purr!” Op een bosbeekje, amper een
paar meter van ons, dobbert een innig stelletje wintertalingen. Zwart-witte
scholeksters – met aandoenlijk rode laarsjes en snaveltjes – vliegen boven de
velden. Op een omgeploegd akker woelt een kwikstaartje in de zachte aarde.
Eindelijk zie ik nog eens een biddende
valk, slechts dertig meter voor ons, overgaan tot die duizelingwekkende,
loodrechte, pijlsnelle duik naar beneden. Op boomhoogte zweeft een kiekendief
over een open plek, gunt me zo mijn allereerste, lang verwachtte blik. Onbekende
vogels - eentje gakkend voorop, de andere piepend erachteraan – vliegen later laag
boven ons. Heen en weer, als het ware mijn stille smeekbeden verhorend. Ruwweg
de grootte van een gans, wit met brede, bruine band over de borst. Bergeenden, zo
leert mijn encyclopedie.
Ik geniet.
Een paar dagen na de bergeenden, geef ik, zoals gewoonlijk, mijn
labrador toestemming voor een verkoelende duik. In een borstdiepe, smalle,
áltijd doods verlaten beek. Zijn voorpoten raken nog maar het water, of twintig
meter verder barst een tumult los. Geklapper, gespetter, gesnater. Verrast kijk
ik, vanop het bruggetje, naar de onverwachte badgasten. Verrast kijkt Doby,
beneden in het water, naar de onvoorziene zwemgenoten. Vier donkere eenden en
één lichtbruine stuiven uiteen. Als een saamhorig, keurig groepje, zwemmen de vier
mannetjes weg.
Mevrouw Eend niet. Die stormt de andere kant op. Kwaakt oorverdovend. Peddelt
bezeten. Roeit – de vleugels half opgevouwen - furieus met haar ellenbogen.
Recht naar Doby. Hé?! Is ze –zoals konijnen - blind voor een stilstaande jager?
Vlucht ze van haar aanbidders? Valt ze aan? Doby verroert niet. Mevrouw Eend stormt
verder, is bijna bij hem, mindert geen vaart. Doby springt naar haar. Ze vliegt
op. Landt anderhalve meter verder op de oever. Stopt. Wendt zich om. Kijkt
omlaag naar in de beek gebleven hond. Die beantwoordt haar blik, overweegt – zo
leert de ervaring - zijn opties. Geef ik
toe aan de verleiding, mijn straf erbij nemend? Of gehoorzaam ik baasjes
tergend saaie regels? Hij gooit zich om zijn as, en spettert naar me toe.
Dan gebeurt het.
Mevrouw Eend duikt het water in. Achtervolgt de grote labrador. Zo
dicht op zijn hielen, dat ze zou kunnen pikken. Ze kwaakt luidkeels. Peddelt
verwoed. Roeit woest. Hé?! Hebben die irritante aanbidders haar geduld getergd?
Moet mijn labrador het ontgelden?
De rollen worden gewisseld. De richting ook. De Heren Eend vormen nu
een voorhoede. Iets valt me op. Zijn ze niet een beetje klein? Nogal rank?
Helemaal zwart? Mijn frank valt. Het zijn halfvolwassen kuikens. Hun moeder voert de gewonde-eend-act op: misleidt de
‘jager’ en leidt hem weg van degenen die écht niet kunnen vliegen. Loopt een
beetje fout, niet? Ik roep. Eenmaal. Twee maal. Doby keert zich om, en holt
naar me toe.
Moeder Eend ook. Een nieuwe prooi- jager achtervolging ontvouwt zich.
Ik geloof mijn ogen niet. Wat bezielt die eend toch? Is ze onervaren? Een
beetje overijverig?
Dan draaien de rollen weer om. Dit keer blijft Doby rennen. De kuikens
raken ingehaald. Nog vijf meter. Nog drie. Nog twee. Moeder Eend panikeert,
roeit met gestrekte vleugels, alsof ze niet kan beslissen of ze zal opvliegen
of niet. Mijn stem klinkt boos nu. Doby wendt zich wijselijk om. Moeder Eend…
wijselijk niet.
Weer een mooi verhaal rijker.