Over deze blog

maandag 26 mei 2014

Lentevoordeel.


De lente kent een voordeel. Nou ja, meer dan eentje, natuurlijk. Maar déze viel me pas voor het eerst op. Terwijl ik toch al een heel aantal jaartjes van het natuurwandelen ben. Beetje beschamend toch.
Zag ik het patroon door een toevallige opmerking van Wandelvriendin - dat al dat paringsgedoe zo’n wonderbaarlijk vogelkoor oplevert? Was het toen een kluwen schetterende merelmacho’s langs me heen scheerde, en anderhalve meter verder in het zand hun strijd verder zette?  Of nadat een hazenkoppeltje stoeiend door de weide rende, volkomen blind voor wandelaar én hond pal ernaast?
In elk geval: de afgelopen weken zag ik beduidend meer wilde dieren dan normaal. Hoorde opnieuw vele geluiden. Verzeilde in een bizarre situatie. Dankzij – zo besef ik nu - al die veroveringsrivaliteit, opborrelende verliefdheden en het donzige, eeuwig uitgehongerde gevolg.

Het bedrieglijk warme “Koe-Koek! Koe-Koek!” schalt weer door het bos. Boven akkers voeren kievitpaartjes hun wervelende, zwart-wit blikkerende luchtdansen uit. Een vol, klaaglijk, langgerekt ‘Pioew!’, weerklinkt door de bomen, daarna een kort uitgestoten “Purr-purr-purr-purr-purr!” Op een bosbeekje, amper een paar meter van ons, dobbert een innig stelletje wintertalingen. Zwart-witte scholeksters – met aandoenlijk rode laarsjes en snaveltjes – vliegen boven de velden. Op een omgeploegd akker woelt een kwikstaartje in de zachte aarde.
Eindelijk zie ik nog eens een biddende valk, slechts dertig meter voor ons, overgaan tot die duizelingwekkende, loodrechte, pijlsnelle duik naar beneden. Op boomhoogte zweeft een kiekendief over een open plek, gunt me zo mijn allereerste, lang verwachtte blik. Onbekende vogels - eentje gakkend voorop, de andere piepend erachteraan – vliegen later laag boven ons. Heen en weer, als het ware mijn stille smeekbeden verhorend. Ruwweg de grootte van een gans, wit met brede, bruine band over de borst. Bergeenden, zo leert mijn encyclopedie.
Ik geniet.

Een paar dagen na de bergeenden, geef ik, zoals gewoonlijk, mijn labrador toestemming voor een verkoelende duik. In een borstdiepe, smalle, áltijd doods verlaten beek. Zijn voorpoten raken nog maar het water, of twintig meter verder barst een tumult los. Geklapper, gespetter, gesnater. Verrast kijk ik, vanop het bruggetje, naar de onverwachte badgasten. Verrast kijkt Doby, beneden in het water, naar de onvoorziene zwemgenoten. Vier donkere eenden en één lichtbruine stuiven uiteen. Als een saamhorig, keurig groepje, zwemmen de vier mannetjes weg.
Mevrouw Eend niet. Die stormt de andere kant op. Kwaakt oorverdovend. Peddelt bezeten. Roeit – de vleugels half opgevouwen - furieus met haar ellenbogen. Recht naar Doby. Hé?! Is ze –zoals konijnen - blind voor een stilstaande jager? Vlucht ze van haar aanbidders? Valt ze aan? Doby verroert niet. Mevrouw Eend stormt verder, is bijna bij hem, mindert geen vaart. Doby springt naar haar. Ze vliegt op. Landt anderhalve meter verder op de oever. Stopt. Wendt zich om. Kijkt omlaag naar in de beek gebleven hond. Die beantwoordt haar blik, overweegt – zo leert de ervaring - zijn opties. Geef ik toe aan de verleiding, mijn straf erbij nemend? Of gehoorzaam ik baasjes tergend saaie regels? Hij gooit zich om zijn as, en spettert naar me toe.
Dan gebeurt het.
Mevrouw Eend duikt het water in. Achtervolgt de grote labrador. Zo dicht op zijn hielen, dat ze zou kunnen pikken. Ze kwaakt luidkeels. Peddelt verwoed. Roeit woest. Hé?! Hebben die irritante aanbidders haar geduld getergd? Moet mijn labrador het ontgelden?
De rollen worden gewisseld. De richting ook. De Heren Eend vormen nu een voorhoede. Iets valt me op. Zijn ze niet een beetje klein? Nogal rank? Helemaal zwart? Mijn frank valt. Het zijn halfvolwassen kuikens. Hun moeder voert de gewonde-eend-act op: misleidt de ‘jager’ en leidt hem weg van degenen die écht niet kunnen vliegen. Loopt een beetje fout, niet? Ik roep. Eenmaal. Twee maal. Doby keert zich om, en holt naar me toe.
Moeder Eend ook. Een nieuwe prooi- jager achtervolging ontvouwt zich. Ik geloof mijn ogen niet. Wat bezielt die eend toch? Is ze onervaren? Een beetje overijverig?
Dan draaien de rollen weer om. Dit keer blijft Doby rennen. De kuikens raken ingehaald. Nog vijf meter. Nog drie. Nog twee. Moeder Eend panikeert, roeit met gestrekte vleugels, alsof ze niet kan beslissen of ze zal opvliegen of niet. Mijn stem klinkt boos nu. Doby wendt zich wijselijk om. Moeder Eend… wijselijk niet.
Weer een mooi verhaal rijker.

 
 
 

 

woensdag 26 maart 2014

Drilsergeant.


“Wat het nut is van Zit-Voet en Zit-Voor?”, herhaalt trainer Marc mijn vraag, zijn ogen knipperend van verbazing. “Vanuit Zit-Voet stuur je later naar Plaats, en Zit-Voor gebruik je bij Kom”.
Maar waarom zou ik Doby naar zijn ‘Plaats’ willen sturen? Binnenshuis zit of ligt hij op een plek naar eigen keuze. Halverwege de trap, op onze voeten, of tegen een deur. Als hij in de weg ligt, klauteren we toch over hem heen? Beetje lastig dat hij in de schemer nauwelijks zichtbaar is, maar verder uiterst bevorderlijk voor de lenigheid. Desnoods verzoeken we hem beleefd om ruimte. Of duwen hem iets minder wellevend uit de weg. En zolang mijn hond komt wanneer geroepen, maakt het me geen barst uit of hij daarbij met zijn snoetje naar me toe zit, een achterwaartse salto maakt of op zijn hoofd gaat staan. 
Net op tijd slik ik dat maar allemaal in, en berust in mijn lot.

Hondenscholen. Tenenkrullend op exáct de voorgeschreven manier oefeningen uitvoeren. Nagelbijtend lang wachten op je beurt. Zuchtend al lang geleerde bevelen herhalen en nutteloze erin stampen. Prima als je wedstrijdambities hebt.
Maar ik, hoogst tevreden met een hond die niet trekt, of die nu aan mijn been vastplakt of de horlepiep danst, voel me hier drilsergeant én rekruut tegelijk. GEEFT-ACHT, HOOFD-RECHTS, RECHTSOM-KEERT, VOORWAARTS-MARS Hoe vaak nog, soldaat Labmadam?! Vertrekken met het linkerbeen!, PELOTON-HALT, PRESENTEER-GEWEER, ZET AF-GEWEER, TER PLAATSE-RUST
Met Caedlih ging ik naar puppyles in school a, toog naar doggydancing in school b, probeerde dogdance in school c. Nergens hield ik het langer dan twee lessen vol.
Maar in een vlaag van verstandsverbijstering leek zo’n wekelijkse verzameling ‘oefenobjecten’ me ideaal om Doby’s uitvalprobleem aan te pakken.

Op voorhand lichtte ik trainer Marc in. Vertelde over mijn viervoeters problemen, compleet met voorgeschiedenis en behandelingsplan. Sprak over mijn huivering voor al dat heilzame doch tegelijkertijd zo enge slalommen en kruisen met soortgenoten. Vermelde terloops mijn tevredenheid over Doby’s gehoorzaamheid – een mededeling waar ik niet veel van verwachtte.
Marc blijkt één van die zeldzame mensen, die over de gave beschikken om paniekerige persoontjes gerust te stellen. Aan de rand van het veld mag ik mijn labrador, met onze welbekende afleidingsroutine ‘Zit en kijk naar mij’, tot ontspanning brengen, en op ons eigen tempo geleidelijk naar volwaardige lesdeelname opbouwen.
Tijdens een algemene pauze - waarin mijn speelmeneertje nog steeds niet tot een spel te verleiden is - komt Marc naar ons toe. Aan de driloefeningen valt, zoals verwacht, niet te ontsnappen. Geen voordelen zonder nadelen. Helaas. Dus luister ik braaf. Houd een koekje, vergelijkbaar met de ezel en de wortel-aan-een-hengel-techniek, voor de hondenneus. Leid deze naar Zit-Voet, Zit-Voor, Volg, Dicht, Kijk. Leer Doby eindelijk op bevel te liggen – daarmee een schaamrood veroorzakend, zwaar gebrek in mijn opvoeding aan het licht brengend. Zie een steeds bredere lach op de zwart fluwelen snoet. Merk, vreemd genoeg, dat al dat gedril een aangename afwisseling in de afleidingsroutine brengt. Zie, tot mijn grote verbazing, hoe mijn labrador daarna, in de tweede pauze, wel wil spelen. Krijg een bruikbare tip – een primeur in mijn schoolgeschiedenis -  om steeds twee soorten lekkers bij te hebben: sterke en extra sterke, die laatste te herkennen aan de walgelijk indringende geur. Bij het moeilijkere Volg –  rennende border collies op twee aanpalende velden, een schattig herderpupje op het waakhondenterrein, spelende medeleerlingen een twintigtal meter van ons vandaan – demonstreert Marc de magie daarvan.
Aan het eind van de les gooit Doby zich op zijn rug, slaat met zijn voorpootjes naar de leiband en zet er speels zijn tanden in.

Driloefeningen? Op zich kan ik er het nut nog steeds niet van inzien. Maar voor mijn afleidingsrepertoire vormen ze voortaan een onmisbaar onderdeel.

zondag 16 maart 2014

Lichtende voorbeelden.


Moeten wij écht hierdoor? Ik kijk ontzet naar de grindweg voor ons. Geparkeerde wagens aan beide kanten, de openstaande, naar ons toegekeerde kofferbakken bezet door één of twee Duitse schapers. In een angstaanjagende kakofonie blaffen ze uit alle macht, beuken tegen de ratelende, godzijdank, dikke stalen staven, graven als bezetenen over het metaal. “JE GAAT ER DWARS DOOR!” buldert Rode jas nogmaals.
Vorige week, tijdens mijn verkenningsmanoevre in deze hondenschool, stippelde ik een alternatieve route naar ‘ons’ veld uit. Over een ex-voetbalveld vlak naast de oprit, met klimmuur en schuiltentjes gedegradeerd tot oefenzone voor waakhonden. Toen niet in gebruik.
Welgeteld één voet zette ik er vanmorgen op. Eén voet. “VAN DAT VELD!” donderde het toen. Geen idee wie die Rode Jas is. Of waarom hij brult. Het veld is verlaten. Ook bij een tweede en een derde inspectieblik. Nou word ik in dat soort situaties altijd een tikje opstandig. Rebels, zeg maar. Dus zet ik er een tweede voet op. “JE GAAT NIET OP DAT VELD!”, brult Rode Jas weer. Rebellie, bedenk ik me, maakt waarschijnlijk geen goede eerste indruk op je gloednieuwe school. Dus stap ik ernaast, wandel rakelings langs de voorbumpers. “JE GAAT DWARS DOOR DE OPRIT!” blaft Rode Jas daarop. Ik leg onze ervaringen uit. Verklaar Jean Donaldsons methode.  “JE HOND MOET DAARMEE LEREN OMGAAN!”, snauwt Rode Jas. Waarmee? Met bajesklanten in isoleercellen? Op de dodengang? Rechtsomkeert maken wordt steeds verleidelijker.
Maar aan het eind wachten een zachtaardige trainer, vriendelijke medeleerlingen en een gehoorzaamheidsles, waarin probleemloos soortgenoten van dichtbij kruisen centraal staat.

Ik recht mijn schouders. Zet koers naar mijn reserve ontsnappingsroute. Helaas vier kofferbakken verder. Ik leid Doby af. Het werkt. Nipt. Hij aanvaardt nog koekjes. Gaat nog zitten. Maar kijkt niet meer naar mij. Noch naar de koekjes. Is zo gespannen als een veer. Daar is het braakliggende akker al. Gelukkig. Ik spring erop, been zo ver mogelijk van de auto’s vandaan, onze zenuwen bedaren. Rode Jas staart me na, hij kookt maar gaar in eigen sop.
Om mijn gespannen viervoeter toch een positieve associatie te bezorgen, haal ik Trekbal tevoorschijn. Mijn speelmeneertje taalt er niet naar. Te gestresst. Dan maar verder wandelen. Op de oprit loopt Rode Jas op dezelfde hoogte met ons mee, staart me met samengeknepen ogen onafgebroken aan.
Een volgend obstakel doemt op. De ingang  van ‘ons’ veld ligt geprangd tussen het behendigheidsterrein en nog meer kofferbakwakers, ditmaal over de rooie gaande border collies en aanverwanten. Een stralend reclamespotje van goed gesocialiseerde viervoeters.
Maar vorige week zag ik oefeningen waar Doby baat bij zal hebben, dus we blijven op ‘ons’ akker. Wachten op het einde van de puppytraining, en de vrijmaking van de ingang, nu nog versperd door medecursisten.  Rode Jas staat ook op de parking.  Zijn lichaam volledig naar ons toegewend, zijn gelaat vertrokken, zijn lichaam gespannen. Wat mij betreft, ontploft ‘ie.
De puppyles stroomt leeg. De ingang helaas niet. Slechts twee baas-hond koppels stappen het veld op. De rest blijft. Op hun beurt wachtende behendigheiders, snap ik. Gemengd met napratende puppylessers. Ik haal diep adem. Waag de oversteek. Het autokoor verheft zich in volle hevigheid. Doby verstart. Een uitval is voorspelbaar. Ik moet terugkeren. Opnieuw en opnieuw. De les is inmiddels begonnen. Ga ik niet beter naar huis?
Dan zie ik Marc, de gehoorzaamheidstrainer, één en al rust uitstralend, over de parking naar ons toe waden. Hij beaamt dat de opritsituatie niet ideaal is, verzoekt de andere eigenaars om ruimte, bestudeert de auto’s, en loodst me, met Doby veilig tussen ons in, tussen twee lege kofferbakken naar het veld*. Een lichtend voorbeeld.

Het ander lichtend voorbeeld, voor woeste wakers weliswaar, priemt zijn ogen nog lang in mijn rug. Na afloop wacht hij bij de ingang, en escorteert ons, onafgebroken starend, tót aan de auto. Alsof ik ooit nog voet op zijn terrein zet, na Marc’s uitleg over broodnodige veiligheidsmaatregelen. Rode Jas behoedde me voor een grote fout. Ik moet hem bedanken. Zodra mijn verontwaardiging weggezakt is. Over tien jaar of zo.

 

*Column over de les volgt later.

vrijdag 14 maart 2014

Retrieverdromen.


Ik rijd de parking op. Door het geopende raam waaien geurtjes naar binnen, de achterbank komt snuivend tot leven. “Ja, Doby”, zeg ik, “We zijn in d’hondenschool. Met alléén retrievers. Wèt je nog, die aang’name, geduldige mens in ’t bos?  Met die lieve goldens da’j mocht begroet’n? Die zo rustig woaren? J’is hier de trainer. En ge mag d’and’re hondjes begroet’n. Goed, hé?”
Met opzet tien minuten na de lesaanvang gearriveerd, om de drukte van komende en gaande honden te vermijden, niet van plan om vandaag deel te nemen, en gerustgesteld vanwege ons beider racisme, stap ik ontspannen uit de auto.

Eenmaal op het terrein, verloop alles nog beter dan gehoopt. Beurtelings werpt Doby mij Koekjes?-blikken toe en de ijverige leerlingen geïnteresseerde. Trekken, altijd een teken van overenthousiasme óf wantrouwen, doet hij nauwelijks. Zo goed gaat het, dat ik plaats kan nemen op een bankje. Rustgevend is het hier. Bomen naast ons, velden op de achtergrond, in totaal slechts een tiental honden en evenveel mensen.

In de les zitten de leerlingen, één labrador en zes golden retrievers, ondertussen netjes aan de voeten van hun baas. Allen dragen jachtlijntjes, zie ik, dunne koordjes met een wurglus aan het uiteinde. Niet mijn favoriete keuze.
“Volg!” klinkt in koor. Alle baas-hond koppels komen in beweging, keurig in een cirkel achter elkaar aan, hun passen verend, de pluimstaarten wuivend. Eén leerling kijkt levendig alle kanten op. Vrouwtje geeft rukjes aan zijn leiband. Te oordelen aan de verwrongen trek om haar mond, heeft ze het daar moeilijk mee. Mijn tere zieltje ook.

Snel daarna loopt de les ten einde, het teken om afstand te nemen. Een ordelijk rijtje baas-hond koppels stroomt door het hek. Daarbuiten vervliegt -Poef!- alle discipline. Tussen de keuvelende mensenbenen storten de viervoeters zich op elkaar, hun leibanden op volle lengte. Ze happen naar plukken vacht, boksen met hun voorpoten, steigeren in een speels gevecht. Gezellig. Precies wat ik mijn hond toewens. De viervoeters mogen bovendien in de cafetaria, vreemd genoeg niet vanzelfsprekend in een hondenclub.
Maar waar is de verwachte begroetingsceremonie?

Op het oefenveld begint de trainer ondertussen aan de puppyles. Met “Apport!”, “Blijf!” en “Kom!” op de achtergrond, strooi ik koekjes in het rond. Schuif langzaamaan steeds dichterbij, zodat Doby kan wennen aan zijn toekomstige medeleerlingen. Hij blijft mooi ontspannen, let goed op mij, en trekt een paar keer enthousiast richting jolige bende. Het groepje gaat volledig in elkaar op, wij raken in onze eigen bubbel.
Uiteindelijk belanden we tot op een paar meter, mijn labrador met de rug naar hen toe zittend, kijkend naar mij. Een blonde reu stormt naar hem. Doby schrikt. Valt uit. Blaft. Drie maal. Beseft dan dat de grote blonde alweer aan de voeten van zijn baas zit, en komt uit zichzelf terug naast mij zitten. Hij bibbert over zijn hele lijf. Blikt schichtig heen en weer, piepend naar mij, grommend naar de strak starende blonde reu. Hij heeft meer ruimte nodig, besef ik. Maar voor ik achteruit kan stappen, buigt een man zich voorover. Brult “HEILA!” in mijn labradors oren. Sympathieke man.

Na een aantal ontspannende trekspelletjes, zijg ik noodgedwongen neer op een bankje, vijf meter verwijderd van blonde reu en diens baas. Genietend ligt de reu, de ogen half gesloten, in het zonnetje. Zijn baas, met hangende schouders en gebogen hoofd, zit naast hem. Een voor hen staande blondine houdt een luide monoloog, af en toe onderbroken door mompelende antwoorden. Flarden waaien mijn richting uit. “Gíé bepaalt z’n opvoeding”.  “’t’is nú da j’t moe doen.” “Ge meugt dat azó niet doen, hé.” De reu strekt zijn hoofd naar een grassprietje en kruipt vooruit. Blondine’s voet schopt de hondenneus. Met vermanend vingertje naar de man: “ie mag nie vooruit kruip’n as’t ie ligt, wè!”
Wij komen hier niet meer terug.
 
’s Avonds echter, ben ik er weer. Op het oefenveld. In de les. Tussen de anderen. We lopen rondjes, oefenen ‘dicht’, trainen ‘zit voet’. Aan mijn leiband een blonde, vier maand oude pup.
Ik herleef de lessen die we, zestien jaar geleden, op datzelfde terrein, bij de vorige retrieverclub volgden. Voor de tweede maal sinds Caedlih’s dood voel ik opnieuw die diepe, sterke band, die we vanaf het prille begin hadden. Caedlih is terug. Even.

donderdag 13 maart 2014

Zonderlinge mensen.


Nietsvermoedend lopen Doby en ik op een kronkelpaadje in het bos. Een klaterend, kronkelend beekje vrolijkt de ene kant op, een partij kerstsparren de andere. Zacht daalt fijne regen neer, frist alle kleuren op, en lakt een glinsterlaagje. De donkergroene sparren, het verdorde riet, de herfstbladeren op de grond, de zachtgroene velden achter het beekje. Druppelvormige versieringen bungelen aan alle takken, vangen het licht en breken het in kleurtjes. In Doby’s zwarte vacht schitteren honderden diamantjes.
 
Tevreden loopt mijn labrador een kort stukje voor me uit, en speelt jolig met wat takken. Zijn energieniveau, na de fietstocht van deze ochtend en de apporteersessie van gisteren, een behaaglijk knappend vuurtje in plaats van een alles verzengende vuurzee. Plots staat hij stil, en kijkt geconcentreerd voor zich uit. Ik volg zijn blik. Daar, tien meter verder op het pad, staat een golden retriever. Een grote reu. Ook hij staat stil. Bedachtzaam nemen beide elkaar op.  “Doby!”, roep ik. Die reageert niet. Een soortgenoot zo dichtbij, vertegenwoordigt een sterke verleiding. Zéker als het een golden retriever betreft.
Doby is namelijk racistisch. Hij ziet alle rassen graag, groot of klein, zwart of wit. Ook alle kruisingen, uit herleidbare oorsprong of onbestemde mix. Maar golden retrievers? Die adoreert hij. Met dank aan beste vriendjes Booz en Blitz, lieve vriendin Wiebe en goedmoedige kameraad Arkan.
“Dóbý!”, roep ik nogmaals. Doby blijft staan, kijkt niet eens naar me om, overweegt zijn opties. Huppelt dan vrolijk naar de vreemdeling. “DOBY!”, roep ik hard. Geen reactie. Zuchtend stap ik erheen, zonder al teveel haast. Het bochtige weggetje dat mijn zicht verspert, verandert daar niets aan.
Want ik ben racistisch. Houd van alles met vier poten, maar van bepaalde net iets meer. Goldens staan maar een half trapje onder die, boven alles uittorende, superfantastische labradors. Ze zijn kalm en lief. Verdraagzaam en zachtaardig. Speels en blijmoedig. Vanbinnen net zo gouden als van buiten.
Wanneer de viervoeters terug in mijn vizier verschijnen, staan ze neus aan neus, snuffelen kalm, verroeren geen vin. “Pas op! Hij is asociaal!”, waarschuwt Retrieverman. “GOED ZO!”, juich ik.
Goed zo?! Lieve help. Doby belonen voor élk beleefd gebaar, is een onstopbaar automatisme geworden. Voor ik er erg in heb, floepen de loftuitingen eruit. Middenin mijn zin bijvoorbeeld. Halverwege die van een ander. Vlak na de droeve aankondiging van vriendin’s scheiding. Nu dus op een moment als dit.
In een fractie van een seconde raast een veelheid aan gedachten door mijn hoofd. Wat moet Retrieverman wel niet denken?! Dat ik van mijn hond af wil?  En waarom prijs ik nou mijn viervoeter terwijl hij een bevel negeerde?! Pas daarna: HELP!
Die fractie van een seconde schiet ook iets door het labradorhoofd. Vliegensvlug draait hij zich om, en rent op me af. “Goed zo!” betekent koekje…
Voor één keer dank ik de befaamde labradormaag, geef de ondeugd zijn koekje, prijs uitbundig, en knuffel alsof hij zonet aan de dood ontsnapt is. Met hoog opgetrokken wenkbrauwen kijkt Retrieverman me vorsend aan, en maakt zich snel uit de voeten.

Mensen middenin een opvoedingsproces? Ze doen de gekste dingen.
Het kán overigens erger. Stel u voor: in een smalle steeg tussen rijtjeshuizen, wacht u aan de schoolpoort van uw kind. Een paar huizen verder opent een voordeur, en een hoofd verschijnt in de kier. Het spiedt naar de grote, groene poort daar pal tegenover, werpt een snelle blik links en rechts, trekt zich terug, sluit de deur. 
Een halve minuut later stormt een volwassen vrouw uit diezelfde deur, gilt luid “Om ter eerst!”, en sprint u voorbij, samen met een grote, zwarte labrador. Schaterend remt de halvegare vervolgens af, en schakelt over naar een serie driloefeningen, met jubelende kreten als “Flinke zit voet!”, “Flinke zit voor!”*. Openvallende monden gegarandeerd.
Ook bij de woeste waker, zijn verbaasde kop en een voorpoot onder de poort uit piepend.
Maar Doby? Die viel niet uit. Ondanks dat we zo dicht langs die enge hond moesten. Mijn zonderlinge reputatie neem ik er dan graag bij. 


 

*Dat laatste een nieuwigheidje, opgepikt tijdens het weekend ná het retrievervoorval. Later meer over dat veelbewogen weekend… waarin we bij twee hondenscholen langsgingen.

vrijdag 7 maart 2014

Vergeten hoofdstukken.


Vol voorpret stap ik uit de auto. Heerlijk weer is het, en fraaie zichten wachten ons: heuveltjes, waterpartijen, met klimop begroeide reuzen.
Echter, zie ik daar in de verte een Duitse schaper? Dollend met een klein hondje? Zonder baas in zicht? Ja. Op een smal, met schapendraad omzoomd pad. Steevast het begin van mijn wandeling. Ik hang sterk aan mijn vaste routes. Vandaag niet. Vandaag loop ik om.  

Afgelopen nacht – het zandmannetje weigerde dienst en een mens moet toch wat -  las ik namelijk het hoofdstuk over ‘Ontwijkstoornissen’. Mij doet zo’n titel denken aan een hondje dat angstig in elkaar kruipt, de staart tussen de pootjes klemt en snel achter baasjes benen verdwijnt. Met andere woorden: niet van toepassing op Doby.
Blijkt echter dat woest blaffen aan de leiband er óók onder valt, zijnde uit overweldigende angst preventief anderen wegjagen. Wat ik al aangevoeld had – dat het zich vooral richt op bepaalde types – wordt bevestigd. Wat ik niet wist - dat men slechts beterschap kan bereiken door elke uitval te voorkomen en enkel te oefenen met kleinere, rustigere of ver weg zijnde varianten – brengt licht in de duisternis.
Nu snap ik waarom Doby bij sommige viervoeters geen “Zit” meer hoort, geen koekjes meer ziet, en onafwendbaar uitvalt. Die zijn voor hem nog te moeilijk. Te angstaanjagend. Imposante Duitse Herders bijvoorbeeld.

Helaas, de kans dat we de schaper later nog tegen het lijf lopen, is in dit kleine bos niet verwaarloosbaar. Dus speur ik alle weggetjes af. Gebruik de bergjes als uitzichtpunt. Houd Doby dicht.
Maar een verlaten tennisbal – me verheugd aangeboden door mijn speelmeneertje -  is het enige teken van leven. Aan het einde van ons uitje, de rand van het bos in zicht, ontspan ik.

Plots schiet een border collie tevoorschijn. Rennend achter een balletje. Met grote sprongen en een verkeerd berekende noodrem. Een enthousiast type. En groot. Ontzagwekkend groot.
Vermijden.
“Doby! Kom!”, schal ik. Luid genoeg voor het hele bos. Het borderbaasje schrikt op. Een kuierend paartje ook. Doby komt. Met tegenzin. Ik wil meespelen!, druipt van zijn snoetje. Toch lijn ik hem aan. Zo snel mogelijk. Spied dan naar de tegenpartij. Het borderbaasje volgt mijn voorbeeld en de spanning zakt, samen met mijn verkrampte schouders en ingehouden adem. Maar de border draait zich om. Buiten het bereik van de graaiende handen. Onbesuisd stormt hij op ons af. Ik verstijf. Doby blaft. De border springt. Als twee steigerende paarden botsen ze. De border slaat op de vlucht, ijlings, recht naar zijn baasje, door wie hij zich nu héél gewillig laat aanlijnen.
“J’is aangevallen geweest!”, schreeuw ik verontschuldigend tegen twee haastig weg benende ruggen, “’t’is sinds dan dat ‘ie da doet!”. Met de moed der wanhoop: “Zoudt u will’n terugkom’n om te train’n? K’heb liever nie da d’honden op dees manier uit mekaar gaan, anders is’t wéér een slecht’ ervaring!”. Beide benen nog harder weg. Moedeloos haal ik mijn schouders op.
Zie dan twee voorkanten onze richting uitkomen, en val bijna op mijn knieën van dankbaarheid en opluchting.
Alleen, wat nu? Weer een stukje aangelijnd naast elkaar wandelen? Ik laat Doby alvast zitten. Als een magische vingerknip ontspant de bekende routine hem, en kalm aanvaardt hij een koekje. De prachtige border collie, met grillige licht- en donkergrijze tekeningen op een weelderige, witte vacht komt rustig naar ons toe, zijn evenzeer knappe baas naast hem. Zal ik? Durf ik? Ja, ik probeer het.
Ik neem Doby kort. Zodat ik hem meteen achteruit kan trekken als hij verstart. Want dan is een uitval voorspelbaar. Ons proefkonijn mag geen schrik oplopen. Daarna, in overeenstemming met een ander vergeten hoofdstuk – ‘Begroeten voor beginnelingen’ - stap ik langzaam naar hen, zuchtend een paar keer op mijn stappen terugkerend wegens een nu te onstuimige Doby, en laat de viervoeters kort elkaars neus besnuffelen. Dan trek ik mijn labrador terug en onderbreek de ontmoeting. Niets te vroeg. Want border springt en Doby verstart. De tijdige onderbreking én het koekje zwaaien echter met een kalmerend toverstokje. We wagen een herhaling. Met hetzelfde resultaat. Bij de derde neuze-neuze wonderbaarlijke rust bij beide partijen.

De dag verliep niet bepaald volgens het boekje, maar eindigde wel met een vertrouwenwekkende Inleiding in de Kunst der Begroeten. Eind goed, al goed?



Met veel dank aan Niels en Zion!

zaterdag 22 februari 2014

Onbekende ontmoetingen.


Al een hele tijd gaan we niet meer naar de hondenweide. Zonder ogen op de rug is het ondoenbaar om onvriendelijke of overenthousiaste honden te mijden, de types die – hoe ironisch! -  voor Doby vooralsnog een te grote uitdaging vormen. Opeens staan ze achter je, ondanks alle moeite om ze uit de weg te gaan.  
Dat er weinig vaste klanten zijn, draagt ook niet bij aan mijn gemoedsrust. Telkens hoogstens een paar bekende gezichten zien tussen een meerderheid aan volslagen vreemden: het is zenuwslopend.
Bovendien dagen Doby’s speelvriendjes niet meer op.
Kort na het doorboorde oor gaven we er de brui aan.

Sindsdien doen we het terug op de ouderwetse manier: op wandeling andere hondeneigenaren aanspreken en zoveel mogelijk dezelfde uren aanhouden als kennissen en vrienden.
Met die laatsten oefenen we onverdroten op kalmerende signalen.
Bij vreemdelingen gebruiken we, mede om mijn eigen angst beheersbaar te houden, een stapsgewijze aanpak. De eerste ontmoeting trainen we slechts op rustig zitten en mij aankijken terwijl de soortgenoot passeert. Lukt dat, volgt bij de tweede keer fase twee: aangelijnd naast elkaar wandelen  – zonder dat contact toegelaten is – en kalmerende signalen belonen tot beiden ontspannen. Pas de derde keer gaan we voor het echte werk: lijntjes af en begroeten maar. Het verloopt steevast probleemloos.

Doby kalmeert steeds sneller en begint ‘honds’  te spreken. Zo snuffelt hij af en toe al eens aan andermans achterste. Een primeur!
Aan de leiband komt blaffend vooruitspringen nauwelijks nog voor. En als het wel gebeurt, is dit makkelijk in de kiem te smoren.
Dit alles doet wonderen voor ons vertrouwen. Zozeer dat Doby het tegenwoordig jammer vindt dat we met volslagen vreemden niet vaak voorbij fase één raken. Simpelweg omdat we hen nooit meer zien. Daarom lijkt het me tijd voor de volgende fase.

Die sprong wagen we als we een gezapige Flat-coated retriever tegen het lijf lopen en mijn labrador piepend zijn verlangen uit. “Is hij braaf?”, vraag ik. “Ja, hoor”, antwoordt de eigenaar. Meteen komt de retriever naar Doby. Eng vind ik dat. Ook al zijn de honden aangelijnd. Zo frontaal benaderen. En direct neus aan neus. Liever had ik eerst naast elkaar gewandeld.
Het verloopt echter prima. Zo prima dat mijn speelmeneertje overschakelt naar jolige luchtsprongen. De leibanden raken verward. De mijne glipt uit m’n hand. Het speelmeneertje steekt een tandje bij. Deelt vrolijke neusduwtjes uit. De retriever verstrakt. Ik bevries. Doby verstart. Hij schiet vooruit. Een ritueel gevecht start. Oorverdovend gegrom en venijnige luchthappen. Ik sta aan de grond genageld. Ontzet. Geen idee wat te doen. En geen leiband. Kordaat grijpt de man deze, en trekt de kemphanen uit elkaar.
Dit was níét de zo gewenste, goede ervaring.

De dagen erna laat de schade zich voelen. Doby valt aan de leiband hevig uit naar een speels op hem af rennende spaniel. Intimideert tijdens een spel een lief golden retriever teefje door haar achterna te jagen met zijn hoofd over haar schouders hangend. Verzeilt in een woordenwisseling met een speelvriendje, de oorzaak een grom van de chihuahua wegens de veel te dichtbij komende, persoonlijke ruimte totaal negerende reus.
Het gedrag aan de lijn is niet nieuw, dominant gedoe en uitvliegen vanwege een grommend vriendje wel.
Ik verval in gepieker. Zo erg dat ik de slaap niet kan vatten. Heeft mijn geliefde viervoeter dan toch een agressieve aard? Hij die meermaals vrede stichtte tussen ruziënde honden en opkwam voor onheus bejegende zwakkere? Of pak ik het volledig verkeerd aan?
In de vroege ochtenduurtjes  duik ik nogmaals in Jean Donaldsons Vechten! Een handleiding voor hond-hond agressie.
Blijk ik dus een paar hoofdstukken vergeten te zijn.