Ik rijd de parking op. Door het geopende raam waaien geurtjes naar
binnen, de achterbank komt snuivend tot leven. “Ja, Doby”, zeg ik, “We zijn in
d’hondenschool. Met alléén retrievers. Wèt je nog, die aang’name, geduldige
mens in ’t bos? Met die lieve goldens
da’j mocht begroet’n? Die zo rustig woaren? J’is hier de trainer. En ge mag
d’and’re hondjes begroet’n. Goed, hé?”
Met opzet tien minuten na de lesaanvang gearriveerd, om de drukte van
komende en gaande honden te vermijden, niet van plan om vandaag deel te nemen,
en gerustgesteld vanwege ons beider racisme, stap ik ontspannen uit de auto.
Eenmaal op het terrein, verloop alles nog beter dan gehoopt. Beurtelings
werpt Doby mij Koekjes?-blikken toe en de ijverige leerlingen geïnteresseerde.
Trekken, altijd een teken van overenthousiasme óf wantrouwen, doet hij
nauwelijks. Zo goed gaat het, dat ik plaats kan nemen op een bankje. Rustgevend is het hier. Bomen naast ons, velden op de achtergrond, in totaal slechts een tiental honden en evenveel mensen.
In de les zitten de leerlingen, één labrador en zes golden retrievers, ondertussen
netjes aan de voeten van hun baas. Allen dragen jachtlijntjes, zie ik, dunne
koordjes met een wurglus aan het uiteinde. Niet mijn favoriete keuze.
“Volg!” klinkt in koor. Alle baas-hond koppels komen in beweging,
keurig in een cirkel achter elkaar aan, hun passen verend, de pluimstaarten wuivend. Eén leerling kijkt levendig alle kanten
op. Vrouwtje geeft rukjes aan zijn leiband. Te oordelen aan de verwrongen trek
om haar mond, heeft ze het daar moeilijk mee. Mijn tere zieltje ook.
Snel daarna loopt de les ten einde, het teken om afstand te nemen. Een
ordelijk rijtje baas-hond koppels stroomt door het hek. Daarbuiten vervliegt
-Poef!- alle discipline. Tussen de keuvelende mensenbenen storten de
viervoeters zich op elkaar, hun leibanden op volle lengte. Ze happen naar
plukken vacht, boksen met hun voorpoten, steigeren in een speels gevecht. Gezellig. Precies wat ik mijn hond toewens. De viervoeters mogen bovendien in de cafetaria, vreemd genoeg niet vanzelfsprekend in een hondenclub.
Maar waar is de verwachte begroetingsceremonie?
Op het oefenveld begint de trainer ondertussen aan de puppyles. Met
“Apport!”, “Blijf!” en “Kom!” op de achtergrond, strooi ik koekjes in het rond.
Schuif langzaamaan steeds dichterbij, zodat Doby kan wennen aan zijn toekomstige
medeleerlingen. Hij blijft mooi ontspannen, let goed op mij, en trekt een paar
keer enthousiast richting jolige bende. Het groepje gaat volledig in elkaar op,
wij raken in onze eigen bubbel.
Uiteindelijk belanden we tot op een paar meter, mijn labrador met de
rug naar hen toe zittend, kijkend naar mij. Een blonde reu stormt naar hem.
Doby schrikt. Valt uit. Blaft. Drie maal. Beseft dan dat de grote blonde alweer
aan de voeten van zijn baas zit, en komt uit zichzelf terug naast mij zitten.
Hij bibbert over zijn hele lijf. Blikt schichtig heen en weer, piepend naar
mij, grommend naar de strak starende blonde reu. Hij heeft meer ruimte nodig,
besef ik. Maar voor ik achteruit kan stappen, buigt een man zich voorover.
Brult “HEILA!” in mijn labradors
oren. Sympathieke man.
Na een aantal ontspannende trekspelletjes, zijg ik noodgedwongen neer
op een bankje, vijf meter verwijderd van blonde reu en diens baas. Genietend
ligt de reu, de ogen half gesloten, in het zonnetje. Zijn baas, met hangende
schouders en gebogen hoofd, zit naast hem. Een voor hen staande blondine houdt
een luide monoloog, af en toe onderbroken door mompelende antwoorden. Flarden waaien
mijn richting uit. “Gíé bepaalt z’n opvoeding”. “’t’is nú da j’t moe doen.” “Ge meugt dat azó
niet doen, hé.” De reu strekt zijn hoofd naar een grassprietje en kruipt
vooruit. Blondine’s voet schopt de hondenneus. Met vermanend
vingertje naar de man: “ie mag nie vooruit kruip’n as’t ie ligt, wè!”
Wij komen hier niet meer terug.
Wij komen hier niet meer terug.
’s Avonds echter, ben ik er weer. Op het oefenveld. In de les. Tussen
de anderen. We lopen rondjes, oefenen ‘dicht’, trainen ‘zit voet’. Aan mijn
leiband een blonde, vier maand oude pup.
Ik herleef de lessen die we, zestien jaar geleden, op datzelfde
terrein, bij de vorige retrieverclub volgden. Voor de tweede maal sinds
Caedlih’s dood voel ik opnieuw die diepe, sterke band, die we vanaf het prille
begin hadden. Caedlih is terug. Even.