Waarom heb
ik het niet eerder beseft? Dat ik weliswaar geen pup hoefde, maar niet meer
zonder dat ene pupje kon. Dat ene, speciale pupje. Dat knuffelpupje. Waarom? Ik
kan mezelf wel voor het hoofd slaan.
Maar er
komt geen woord over mijn lippen. Zo ontsteld ben ik, dat ik er niet eens bij
stil sta dat ik waarschijnlijk voorrang in de pupkeuze zou krijgen. Als ik maar
iets zou laten merken.
De jonge
vrouw in kleermakerszit op de grond, haar man naast haar neerhurkend. Hun
gezichten glimlachend van oor tot oor, hun monden och’s en ach’s slakend, hun
handen reikend naar mijn zonnestraaltjes. Die huppelen enthousiast op hen af,
springen tegen hen op, vallen vrolijk aan. Glimlachend kijken Hedwig en
Christine toe.
Ik sta nog
steeds als bevroren, kan geen woord uitbrengen. Maar niemand die het merkt.
Aldus word
ik een gedwongen toeschouwer van iets wat ik niet wil zien, en tegelijkertijd
niet wil missen. Want geen seconde te lang wil ik in spanning zitten.
Uiteindelijk
beslist het jonge paar, ze kiezen Zusje.
Wanneer
Hedwig wat later de uitverkorene komt ophalen, sta ik nog steeds op exact
dezelfde plek, in exact dezelfde houding. Pas wanneer hij me vraagt de
desbetreffende pup aan te duiden, wordt de ban verbroken. Ik hurk bij mijn zonnestraaltjes
neer, wijs Zusje aan, en gesp het halsbandje terug om de hals van mijn
Knuffelpupje. Met bibberende vingers, en trillende benen. Daarna neem ik haar
in de armen, druk haar stevig tegen me aan, en draag haar terug naar de ren.
Dan pas dringt
het tot me door: ze is er nog.
Naar die
laatste been ik toe. Maar voor ik halverwege het erf ben, stappen ze terug naar
binnen, en sluiten de voordeur achter hen. Dus neem ik mijn toevlucht tot de achterdeur,
snijd een schrikkende Christine in de gang de pas af, en stort mijn vraag over
haar uit: “Mag ik die andere puppy kopen?” In één adem door bied ik haar een
voorschot aan, de biljetten reeds in mijn hand.
Christine
kijkt me lachend aan, antwoordt: “Natuurlijk mag jij dat pupje hebben. En je
hoeft er niet voor te betalen.” Tranen springen me in mijn ogen, een diepe
zucht ontsnapt me, dankwoorden schieten te kort.
“Hoe ga je
haar noemen?”, vraagt Christine. “Caedlih”, antwoord ik. Zonder ook maar één seconde
na te denken.
Mijn
bewustzijn is nog geen uur op de hoogte, mijn onderbewustzijn blijkbaar al langer.
Lang genoeg om een naam uit te zoeken.