Over deze blog

dinsdag 20 augustus 2013

De drie musketiers.



Ik wandel met een aangelijnde Doby door het park. Een onaangenaam gevoel overvalt me: iemand staart me in de ogen. Ik kijk op. Ontmoet de kwade, ja zelfs beschuldigende blik van een man. Hij blijft staren. Tot ik hem eindelijk gepasseerd ben. Een typisch voorval, voortspruitend uit vooroordelen over mijn grote, zwarte viervoeter.

 Wanneer vrienden me dus vragen om opnieuw voor hun honden op te passen, zie ik dit niet goed zitten. Tuurlijk zeg ik ja, daar zijn het te goede vrienden voor, en te leuke honden.
Maar het zijn grote honden, en dit jaar heb ik geen auto om hen naar verlaten bossen mee te nemen.
Wat voor reacties staan me te wachten?

 Aldus vertrek ik die eerste ochtend met knikkende knieën. Met labrador Doby, golden retriever Arkan, en Border collie Cobe . Op naar een paar grote grasvelden in de wijk, volledig omgeven door eraan grenzende sociale woningen. Een speelpleintje ernaast, gelukkig meestal leeg, en afgescheiden door een beek en omheining.
Vandaag echter blijkt het speelpleintje bevolkt. Ik slik, laat de honden los, en haal de balletjes tevoorschijn. Voor gepensioneerde Arkan een gratis exemplaar, voor de twee andere een wedstrijdje om ter eerst apporteren. Doby en Cobe schieten in hun enthousiasme en wedijver Bal meters voorbij, botsen, gaan over de kop. Ik lach.
Maar vermijd naar ramen en voorbijgangers te kijken.
Dan merk ik dat de speelpleinkinderen naar ons toekomen. “Willen jullie ook een balletje gooien?”, vraag ik verrast. Drie hoofdjes (allen tussen vijf en tien jaar oud) knikken. Bal verhuist naar een kinderhandje. Wordt weggeworpen. En na apport voor kindervoetjes gedeponeerd.
“Mag ik nu gooien?”, klinkt het. En: “Mag ik die strelen? En die?” “Wat een lieve honden.”
Ze gillen als Doby de beek induikt, rennen naar het brugje, leunen over de omheining, en wijzen elkaar op de spetterende hond. “Hij gaat onder het brugje!” Allen haasten zich naar de tegenoverliggende leuning. “Waar is hij nu? Ja, daar is hij!”. Meer gegil wanneer Doby daarna op het groepje afrent, waterdruppels gul in het rond strooit.
Na afloop worden de honden aangelijnd,  de kinderen mogen een leiband vasthouden. Voor mij blijft geen hond over. Maar klagen doe ik niet.

 Het blijkt het begin van een vaste routine.
Een routine waarin de combinaties van gezichten verschillen (elke dag twee à vier), en waarin zich om de paar dagen een nieuweling vertoont (meegetroond door broer of zus).

 Een routine ook die regelmatig nog wat extra opgeleukt wordt.
Zo haalt een jonge moeder haar peuter van de schommel, neemt de dreumes aan de hand, en vervoegt ons groepje.
Een raam van één van de omringende huisjes gaat open, een al wat oudere vrouw neemt op de vensterbank plaats, en kijkt lachend naar het schouwspel.
Een jonge vrouw laat haar piepkleine pup met de meute kennismaken.

 Wanneer ik daarna met de drie musketiers naar huis stap (netjes aangelijnd), volgt nog een bonus.
Zoals een auto die stopt voor het zebrapad. Terwijl wij er nog niet eens een voet op gezet hebben, en ons aan de tegenoverliggende kant bevinden. Met grote ogen van bewondering lacht de chauffeuse ons toe.
Een man knikt me glimlachend toe, zijn wenkbrauwen hoog optrekkend, zijn mond tuitend. Het equivalent van een dikke duim.
Een oudere man verzekert  zijn bezoek: “Dat zijn brave honden, hoor. En zó goed opgevoed.” (Dat mijn jonge wildebras zich zonder het lichtende voorbeeld van de senioren iets minder voorbeeldig gedraagt, verzwijg ik.)

 Ik wil elke dag wel drie grote honden.
Alleen ’s avonds is het een beetje onhandig. Dan verandert de zetelroute in een hindernissenparcours. Teveel lijven op het tapijt.