Zelfs van
iemand die je zo goed als je broekzak kent, kan plots een geheim boven water
komen. Een uiterst verrassend geheim.
Vandaag
bijvoorbeeld. De scéne: een mooi gedekte feesttafel. Errond de feestvierders:
ik, mijn ouders, mijn grootmoeder, mijn oom. Eronder de hond des huizes: Doby
(strategisch op mijn oma’s voeten). De gelegenheid: zomaar.
Mijn
moeder, mijn oom, en ik, we houden onze mond, en kijken verwachtingsvol lachend
van mijn oma naar mijn vader. Die laatste opent het spel: “Albert had nooit
zijn vrouw mogen bedriegen. En toen het toch gebeurd was, had hij tenminste dat
kind moeten erkennen.” Zoals altijd tuimelt ons mareintje in de val. Haar
geliefde koningshuis, waarvan ze alle huwelijken volgt, alle DeLacre
koekjesdozen spaart, alle belevenissen via Royalty volgt. Met verve verdedigt ze
“de brave mensen”. Waarop mijn geamuseerde vader nog wat olie op het vuur
gooit: “dat koningshuis had al lang afgeschaft moeten zijn.” Ook Geert Hoste en
zijn koningsgrappen passeren de revue. Mijn pa: “Zo’n goede komiek.” Mijn
grootmoeder: “Hij moest zich schamen. Ze moesten hem ophangen.” Algemene
hilariteit volgt.
“Zo’n tien
jaar geleden,” vertelt hij: “ontving ik een oproep van de politie. Ik moest
naar het politiebureau komen. En ik had geen flauw idee waarom.” Alle hoofden
kijken meteen zijn richting uit, en uit onze monden, nochtans wijd geopend,
komt geen geluid meer. De politie? Mijn oom?
“Toen ik
daar aankwam”, gaat hij verder, “moest ik mijn vingerafdrukken laten nemen.” Verraste
kreten weerklinken. Onverstoorbaar vervolgt hij: “En ze namen me mee naar zo’n
verhoorruimte.” Hij laat een dramatische stilte vallen.
“Daar
vroegen ze waarom ik die dreigtelefoon gepleegd had. Naar Danneels. Ik zeg
(stem klinkt luider): ik heb helemaal geen dreigtelefoon gepleegd. Ik weet van
niets.”Wij: “Huh? Maar hoe? …”
Mijn oom licht toe: “Maar niet naar kardinaal Danneels, hé. Mario Danneels, die dat schandaalboek over ons koningshuis neerpende.
Wij: “Oh ja, die. Maar…???”
Hij vervolgt: “Kom ik thuis, blijkt dat ZIJ (nadrukkelijke blik naar mijn grootmoeder) vanuit MIJN huis gebeld heeft.”
We staren elkaar verbluft aan, raken niet uit onze woorden, schieten in de lach. Dat lieve mensje dat haar laatste korst nog weg zou geven, dat andermans honden, katten en kinderen (naast haar eigen kroost van vier) in huis genomen heeft, dat ondanks haar schamele pensioentje jaarlijks aan goede doelen doneert. Die nooit haar stem verheft, de zachtheid zelve is, en destijds tachtig jaar was. Zij?
Wij dringen
aan. Zonder resultaat.
Grappen
vliegen haar om de oren. Zij blijft selectief doof, maakt een nonchalante opmerking
over een achterkleinkind. Een nieuw lachsalvo barst los. Wij: “Zo snel kom je
er niet vanaf!”
Maar lossen
doet ze niets.
Ik kan er
mijn hoofd niet bijhouden. Nieuwsgierigheid verzengt me, verbazing overvalt me,
plotse schaterlachen breken uit. Terwijl de Syrische gifaanval op kinderen
besproken wordt.
Mijn arme mareintje. Een bedreiging zal ze niet geuit hebben, haar mening wel. Iets te theatraal.
En nu is
dat aan het licht gekomen. In het bijzijn van een columniste.