Over deze blog

maandag 5 augustus 2013

Caedlih herinnering: Geluk.




“Om het geluk te vinden, heeft men een beetje geluk nodig” (Aristoteles).
Dat beetje geluk heb ik wanneer twee pupjes overblijven, en twee maand lang geen enkel potentieel baasje opdaagt.
Alleen jammer dat ik me nergens van bewust ben. Waardoor alles verloren dreigt te gaan.


 Maar zover zijn we nog niet. De pups zijn pas negen weken oud, en, na een week van verdwijningen, nog met drie.
In die uitgedunde concurrentie merk ik al snel dat één hummeltje een echte knuffel is. Terwijl de andere zusjes onvermoeibaar mijn vingers aanvallen, staat dit mopje roerloos op haar achterpootjes tegen de omheining. Voor een stevige massage over haar rugje, in haar nekje, achter haar oortjes, onder haar kinnetje. Haar nekje rekkend en haar kopje draaiend om geen plekje onbehandeld te laten, haar oogjes genietend sluitend, pas weglopend wanneer de knuffels stoppen.
Dit is niet zomaar een nest meer, dit is een nest met een lievelingetje.

 Een week later verdwijnt ook nummer drie spoorloos, en mijn lunchpauze transformeert zich tot losloopuurtje. De poort van de hangar gaat dicht, het kleine deurtje op slot, en de pups uit de ren.
Met blinkende oogjes, vooruitgestoken oortjes en verende huppelsprongetjes gaan ze op ontdekking. Eerst nog dichtbij, daarna steeds iets verder. Altijd dicht bij elkaar.
Ze snuffelen aan een biet, verkennen een hoekje, happen naar een paardenstaart. Ze vinden een stuk touw om zij aan zij mee rond te crossen, een tak waarmee ze hetzelfde doen, een flard plastic zeil dat met vereende krachten tot flinters herleid wordt.
Ik zit aan de kant, de glimlach op mijn gezicht steeds breder. Mijn lunchpauze steeds langer.

 Vergeten zijn op die momenten al mijn angsten, zorgen en problemen. Het verstikkende perfectionisme en de wurgende faalangst. De vermoeidheid en de eenzaamheid. De angst voor een lelijke val van een paardenrug.
Wanneer eerst Hedwig en daarna Christine lachend opmerken dat ik de weesjes zal moeten adopteren, reageer ik desondanks afwijzend. Want wat moet ik met hen? Welke hobby’s heb je met een volwassen hond? Hoe kan ik met hen thuiskomen zonder dakloos te worden?

 Dan, twee maand na hun eerste losloopuurtje, neem ik de vreugdebrengertjes mee voor een klein wandelingetje. Zonder leiband. Zo vertrouwd zijn we ondertussen dat de gedachte daaraan niet eens in me opkomt. Wat geen slechte inschatting blijkt, want met aan elke hiel een pup wandel ik tussen weides, akkers en grasland. Tot aan het einde van de lange oprit en terug.
Een gezellige, opbeurende wandeling. Door hun gretige deelname en nabijheid. Door hun voorbeeldige gedrag. Door hun jolige gehuppel.
Diezelfde avond zoek ik op zolder het oude, lederen puppyhalsbandje van onze Lady.

 Gesierd met dat bandje staat mijn favorietje de volgende middag te trappelen bij de poort. Samen met haar zusje. Hoe kan ik hen dan een nieuw wandelingetje weigeren?
Dus daar gaan we weer. Voor een wandelingetje dat iets langer is dan het vorige, en korter dan dat van de dag erna.

  Tijdens onze vierde wandeling, we hossen op dat moment dwars door grasland, rijdt een auto ons voorbij. De oprit in. Ik kijk niet op of om.
Dat verandert wanneer ik, vanuit de verte, het koppel zie praten met Hedwig en Christine. Waarom staan ze buiten? Waarom kijken ze naar ons? Mijn maag krimpt ineen.
Ik spreek mezelf moed in, maar wanneer wij halverwege de oprit zijn, staat het koppel er nog. Ook wanneer we de poort naderen. Het erf betreden.
Christine wendt zich naar me toe. “Deze mensen komen een puppy kiezen”: kondigt ze aan. Mijn adem stokt, mijn gezicht verstart. Met trillende handen haal ik het halsbandje van mijn knuffeltje. Slechts één gedachte weergalmt in mijn hoofd, telkens weer: “Niet dat pupje. Niet dat pupje.”
Het besef is gevallen. Mijn geluk misschien ook.
Ik kan alleen maar hopen. Vurig hopen.

 
 P.S.: Pups die nu bij Christine geboren worden, zitten allang niet meer in de hangar, maar eerst in huis (keuken), daarna in de tuin.