Keuvelend
lopen mijn moeder en ik langs een verlaten weggetje. Ergens voorop loopt onze
verkenner.
Plots dringt
een onheilspellend geluid door tot in mijn bewustzijn. Verontrust kijk ik
achterom, en zie een snel naderende bus. Doby! Waar is Doby? Ik zie Doby
nergens! Ik gil en gil, maar mijn stem komt niet boven het geluid van de bus
uit. Ik hol en hol, maar het gevaarte haalt me al bijna in. En mijn hond is nog
steeds nergens te bespeuren.
Dan zie ik
hem plots rustig in een tuintje liggen. Ik zucht van opluchting, maar Doby, verrukt
door het vooruitzicht van een spelletje (mijn voor hem zo verleidelijke geren),
schiet uit de startblokken, zo de straat op en precies op het traject van de
bus. Nee!
Weer gil ik
uit alle macht zijn naam, en Doby sjeest op me af. Ik heradem, maar zoals wel
vaker blijft hij nét buiten het bereik van mijn grijpende handen, en spurt terug
weg. De straat op. Vlak voor de aanstormende mastodont. Nee!
Dan vertraagt
de bus, en ik krijg mijn dierbare hond te pakken. Net op tijd. En met Doby
veilig (en stevig!) in mijn armen kijk ik de voortdenderende bus na.
Badend in
het zweet schiet ik wakker. Naast me ligt een nietsvermoedende labrador
heerlijk te ronken.
Nachtmerries.
Een regelmatig wederkerend fenomeen. Veelal draaiend om de dieren in mijn
leven.
Zo spoel ik
per ongeluk poes Brutus (reeds lang overleden) door het toilet.
Open de poort,
en zie hoe Doby daardoor oog in oog komt te staan met een hongerige leeuwin.
Rij weg na
een bezoekje bij vrienden, en merk niet dat Caedlih (met mijn verstrooide hoofd
achtergelaten) paniekerig achter de auto aanrent, midden op straat.
Meestal echter
hebben mijn dromen een basis in de werkelijkheid.
Zo beleef
ik keer op keer hoe Caedlih door een rottweiler wordt aangevallen.
Zie ik telkens
opnieuw hoe ze verdrinkt in diep, donker water.
Kijk ik
weer toe hoe Doby achter een konijn aanrent, recht op een aanstormende trein
af.
Keer op
keer pers ik gil na gil uit mijn keel. Spoor ik telkens opnieuw mijn
weerbarstige benen aan tot rennen. En herleef ik weer hoe mijn stem staakt, en
mijn spieren weigeren.
Altijd
schiet ik wakker voor het einde.
En net dat
maakt die nachtmerries nog een gradatie erger. Want daardoor blijf ik nog een
hele tijd in de paniekstand, piekerend over allerlei rampscenario’s, en de rest
van de nacht klaarwakker. Dat de werkelijkheid wel een goede afloop kende,
verandert daar vreemd genoeg niets aan.
Want stel
je voor dat Caedlih eens niet kopje onder zou gaan in een kanaal, maar in de sluis
zou vallen waar we soms (over een bangelijk smal bruggetje) overheen wandelen?
Hoe zou ik
haar ooit tussen die diepe, loodrechte, betonnen wanden kunnen redden? En als
ze bewusteloos zou raken, en naar de bodem zou zakken, hoe zou ik haar dan
tijdig kunnen vinden in water waar je niet eens een hand voor ogen kunt zien?
En wat als de sluizen net op dat moment open zouden gaan, en haar lichaam
onzichtbaar meegevoerd zou worden met de stroming?
En stel je
voor dat de volgende agressieve hond, rottweiler of niet, wel door zou bijten?
Hoe krijg
ik dan ooit dat beest zover dat hij loslaat? En als ze ernstig gewond zou zijn,
hoe krijg ik haar dan tijdig tot bij de dichtstbijzijnde straat of woning? En wat
als er dan net die dag geen mens voorbijkomt of niemand thuis is (nooit een gsm
bij…)?
Of stel je
voor dat ik de volgende keer Doobs niet meteen terug kan roepen?
Hoe moet ik
dan ooit voorkomen dat hij onder een auto raakt? En als hij, bij wijze van
uitzonderlijk mirakel, heelhuids aan de overkant van een drukke baan raakt, hoe
voorkom ik dan tijdig dat hij terug de straat oploopt? En wat als hij aangereden
wordt, en niemand wil ons helpen?
Op dat vlak
was de droom van vannacht een primeur. Voor het eerst was ik niet compleet
machteloos. En voor het eerst werd ik pas wakker na het einde. En goed einde
dan nog.
Mag ik
hopen dat dit het begin van een
rustigere nachtelijke toekomst is?
Snel terug
inslapen zat er deze nacht desondanks niet in. Want eenmaal de adrenaline
weggeëbd, stroomt de inspiratie binnen. Een nieuwe column is geboren.