Ik heb de
hele nacht gewoeld, me van de ene zijde op de andere gegooid. Lang voor mijn
wekker afloopt, sta ik op. Bij het ontbijt krijg ik nauwelijks een hap naar binnen.
Ik probeer me bezig te houden, maar kan nergens mijn gedachten op richten. Om
de haverklap controleer ik mijn horloge, maar de seconden, minuten en uren
laten zich niet opjagen.
Eindelijk wordt
het middag. Ik sjor me in mijn jas en spring in de auto. Een lange rit staat
ons (ik en mijn ouders) voor de boeg. Zal ze een vruchtbaar einde kennen? Zal ik
met een pup huiswaarts keren?
Pas gisterenavond
werd deze rit gepland.
Want nadat
ik tevergeefs maandenlang bij Christine,
de fokster van Caedlih, op een wachtlijst gestaan heb (teefje ondanks
duidelijke zwangerschapssymptomen niet drachtig) en nog maanden moet wachten
voor een volgend nest, belt ze me op. Haar collega heeft onverwacht nog twee pups
beschikbaar en de vader is dezelfde reu die Christine’s teefje gedekt had. Een
reu waarvan ik graag een pup wil (omdat hij goede scores heeft op een officiële
Duitse karaktertest, en hoge scores op aanhankelijkheid en speelsheid, twee
dingen die ik zo waardeer in een hond).
Bovendien
zijn de pups negen weken oud (baasjes lieten het op het allerlaatste moment
afweten), dus als ik met eentje ervan een klik heb, komt er meteen een einde
aan mijn onverdraaglijke hondloosheid.
Ik treuzel
geen moment, bel meteen die fokster en maak een afspraak voor de dag nadien.
En nu is
het dus de dag nadien, en komen we aan bij een klein, laag huisje. De voortuin
een klein ommuurd koertje, bezaaid met hondenspeelgoed en een op zijn kant
liggende blauwe, plastic ton zonder bodem. We gaan het hek binnen en kloppen
aan. De voordeur opent en een golf kwispelende, kontschuddende labradors stroomt
naar buiten, elkaar verdringend om als eerste de gasten te begroeten. Ik kijk
in hun zachte ogen, streel hun ruwe vachten, kriebel achter hun oren.
De fokster,
achter haar honden opduikend, verwelkomt ons al even hartelijk en nodigt ons
binnen. We stappen een kleine, gezellig ingerichte huiskamer in, een eettafel aan
onze linkerkant en een zithoek aan de rechter. Een grote puppyren domineert de
ruimte.
Erin liggen
drie zwarte hummeltjes, diep in slaap. De twee reutjes die nog beschikbaar zijn
en een teefje dat later opgehaald wordt.
In
afwachting van hun ontwaken, worden we uitgenodigd plaats te nemen rond de
harde, houten eettafel. Op harde, houten stoelen. Geamuseerd kijk ik naar de
volwassen honden (vijf in totaal), als een troep luierende leeuwen uitgespreid
over de zachte, stoffen zetels.
Dan komt er
beweging in de minilabradortjes, ze gapen en rekken zich uit. Snel opent de
fokster het deurtje van hun ren en loodst ze naar het koertje, alwaar ze meteen
een grote plas doen.
Daarna
beginnen er twee een vechtspelletje, de derde gluurt tussen de spijlen van het
hek naar een voorbijrijdende auto. Ik ga tussen hen in op de grond zitten, en
vol overgave werpen ze zich op hun nieuwste speeltje: eentje hapt naar mijn
paardenstaart (het teefje), een tweede drapeert zich over mijn billen (mijn
jeans op tandbestendigheid testend), de derde stort zich op mijn
schoenveters.
Met een
zacht voorjaarszonnetje dat ons verwarmt, en het gekeuvel van mijn ouders en de
fokster op de achtergrond, test ik de pups op de voor mij twee belangrijkste
dingen: speelsheid en knuffeligheid.
Speels zijn
ze beide, zo speels dat ze geen moment ophouden. We touwtrekken, doen
speelgevechtjes en gebruiken mijn vingers als jachtobject.
Knuffeligheid
is een ander paar mouwen. Ik mag de woelwatertjes ongelimiteerd over hun
wollige vachtjes wrijven terwijl ze zich om beurten over mijn benen draperen,
maar ze blijven happen naar mijn vingers en kauwen op mijn broek. Geen in mijn
armen kruipende pup, geen oogjes die zich genietend dichtknijpen, geen kopje
dat zich onder mijn handen wurmt om nu eens dit oortje, dan die kin of nog eens
dat andere oortje te masseren.
Welke pup
moet ik nu kiezen? En wil ik wel één van deze twee?
Na een
tijdje worden de dondersteentjes moe, en we nemen ze mee naar binnen. Ik neem
het ene reutje op schoot, mijn moeder het andere. Hun warme, zachte zitje
bevalt hen prima, maar het geknuffel kan hun aandacht niet vangen. Wel vallen
ze de tafel aan en het kleed erop. We ruilen van pup, maar nog steeds kan ik
niet beslissen.
Ik overleg
met de fokster, vertel wat ik zoek in een hond en zij raadt me Petit Louis aan
(zo genoemd omdat hij de favoriet van haar man Louis is en hem overal
achternaloopt). Omdat hij de aanhankelijkste is en een bij ons passend
energieniveau heeft.
Ik blijf
twijfelen, voel geen klik.
Dan zie ik
hoe diezelfde Petit Louis in mijn moeders armen indommelt, nu zijn energie
eruit is en zijn ontdekkingslust tevreden gesteld, wel het geknuffel
appreciërend; zijn oogjes genietend sluitend, zijn nekje rekkend om het juiste
plekje aan te bieden, eindelijk stil liggend.
Zeker van
mijn keuze ben ik allesbehalve, maar ik spring in het diepe. Petit Louis wordt omgedoopt
tot Doby en gaat met ons mee.
Een nieuw “hondenleven”
begint.