Over deze blog

dinsdag 18 februari 2014

Flauwe beesten.


Eén van onze vaste ochtendwandelingen is een uitstekende trainingsronde. Voor gevorderden volop gelegenheid om zich verder te bekwamen in het ‘niet achternazitten van vee en wild’. De dieren die hier wonen verzorgen namelijk geheel vrijwillig excellente oefenomstandigheden.

 Zo posteren de schaapjes zich elke vrijdag in de verste hoek van hun weide, een langwerpig stuk gras, parallel met het wandelpad en slechts afgezet met prikkeldraad. Zodra eentje ons opmerkt, draaien ze zich naar ons om, stoten elkaar aan, en zetten op hoog tempo koers naar hun stal. Die ligt aan de andere kant van de weide. Aangezien wij ons op dat moment al halverwege bevinden, hollen ze ons verleidelijk voorbij.
De labrador doorstaat de test met vlag en wimpel. Netjes blijft hij staan. Maar omdat hij daarbij verlangend kijkt, achten de wollebolletjes hun taak nog niet volbracht, en trainen nauwgezet elke week. 

De konijntjes van de druk bevolkte burcht een eindje verderop, verlenen ook medewerking.
Verscholen onder doornstruiken, staan ze op de uitkijk, en wachten geduldig het juiste moment af. Zodra de leerling tot op een paar meter is, stampt een huppeltje op de grond - bij wijze van startschot-  en dan schieten ze uit de blokken. Ze sprinten het pad over, hun witte staartjes uitnodigend wippend, en verdwijnen in de bramen.
De dappersten wachten op het weggetje, hun voorpootjes opgehoffen als een bedelend hondje, hun oortjes rechtop. Tot Doby, al snuffelend, bijna tegen ze oploopt. Dan vliegen ze ervandoor, als een pijl uit de boog, heel uitdagend het pad volgend of dwars over een kaal veld rennend.
Een proef waar mijn labrador, laat ons zeggen, een acht op scoort. Want telkens is de bekoring te sterk, en jaagt hij achter de huppeltjes aan. Even. Niet meer dan tien meter. Dan komt hij terug.
De konijntjes verlangen echter een tien, en blijven oefenen.

Alleen de damherten weigeren dienst. Elke week opnieuw staat het troepje als bevroren aan het verste einde van hun grasland. Roerloos staren ze ons aan, hun grote oren gespitst. Niet eens een staartje dat beweegt. Zozeer gaan ze in de achtergrond op, dat Doby volgens mij niet eens weet dat ze bestaan, hij kijkt in elk geval nooit naar hen.
Laten hertjes nu de enige dieren zijn die mijn jongeling nog nooit gezien heeft. Aangezien honden wantrouwig kunnen reageren op wat ze niet kennen, wil ik daar verandering in brengen.
Dus kijk ik nadrukkelijk naar hen, hopend dat Doby mijn blik zal volgen. Dat doet hij ook, staart wazig in de verte, kijkt mij niet begrijpend aan, en wijdt zich dan weer aan zijn snuffelwerkzaamheden.
Naar hen wijzen – “Kijk, Doby!” - heeft hetzelfde effect.
Hopeloos.

Ook vandaag staan ze weer doodstil op een kluitje, daar in de verte. Flauwe beesten, mopper ik.
Dan pas zie ik een eenzaam hertje staan, tegen de omheining, op het enige stuk dat slechts een tiental meter van het pad verwijderd is. Doby loopt er nietsziend voorbij.  
Bambi draait zich naar hem om. Doby wendt zich naar de andere kant.
Bambi gooit zich om zijn as. Doby’s neus zit in een konijnenhol.
Bambi begint een sierlijke reeks verende sprongen, de beentjes hoog in de lucht, telkens even in de lucht zwevend, en achterom blikkend naar Doby. Die kijkt. Eindelijk. En blijft stilletjes op zijn plekje staan.
Voor de zekerheid poingt het hertje elegant verder, de volledige lengte van de weide lang. Een schouwspel waar ik met grote ogen en open mond van geniet.
“Dank je wel!”, roep ik. En voeg er een belofte aan toe: “Nooit noem ik jou of je soortgenoten nog  ‘flauwe beesten’!”