De
living is een chaos. Op de grond overal boeken, paperassen en de inhoud van
achteloos neergesmeten lades. Ertussen mannen en vrouwen in witte overalls. Kappen
over hun hoofd, zakjes over hun schoenen. Ze smeren zwart poeder langs
raamkozijnen, speuren met een vergrootglas, nemen driehonderd foto’s.
Toink!
Ik, mijn vader, mijn moeder, we schrikken van het geluid. ‘Hij begint weer!’,
juicht mama. Lachend kijken we toe hoe Doby met zijn befaamde kattensprong zijn
kauwbeen overvalt.
Vergeten
is de detective serie op Tv.
Een
zijwaartse zwiep van het hondenhoofd, en daar vliegt het been. Een kwartslag
sprong volgt, een duik om Kauwgeval op te pikken, drie extra kwartslagen om de
driehonderdzestig graden te vervolmaken. Galopperend rent ons clowntje richting
keuken, en sjeest een rondje om de eettafel. Klepperende pootjes komen terug
onze kant op, remmen af, en draven om de salontafel. Rond en rond. Afwisselend
houdt Doby zijn neus hoog in de lucht, laat Been klapperen tussen zijn kiezen, knaagt
even, brengt dan zijn hoofd laag naar de grond, laat Been botsen en stuiteren, en
draait het om en om. Onderwijl stoppen de pootjes niet met draven, het staartje
niet met kwispelen.
Wederom
kiest Kauwgeval het luchtruim. En landt in de zetel. Vlak naast de slapende
poes. Verstoord kijkt ze op, even twijfelt Doby: Zal ze meppen? Stoutmoedig waagt hij de kans. Poes verroert geen
vin, de rondjes worden hervat. Een nieuwe luchtdoop volgt. Een nieuwe landing.
Bovenop poes. Met een verontwaardigde miauw holt ze naar veiliger oorden.
Zijn dierbare avondsnack terug tussen de
tanden, ploft ons clowntje op de grond, en rolt op zijn rug. Met zijn
voorpootjes laat bij Been buitelen en balanceren, met zijn tanden laat hij het
draaien. Tot het ding als in een bankschroef vastgeklemd wordt, en Doby begint
te kauwen. Nog steeds liggend op zijn rug.
Eerste
akte.
Pauze.
Op
Tv wordt een tweede lijk gevonden. Halverwege het onderzoek duikt een
hondenhoofd op. Twinkelende oogjes, het been uit de breed lachende mond stekend.
Op de achtergrond een staart, kwispelend als een metronoom. Onze hofnar richt
zijn blik op mijn vader, doet een paar korte stapjes naar hem toe, een opwaarts
knikje met zijn neus, het been in zijn mond wippend van links naar rechts: Spelen?
Mijn vaders hand schiet naar voren, de deugniet springt naar
achteren. Mis! Opnieuw een paar stapjes voorwaarts, een tweede hoofdknikje. Papa
haalt uit. Raak!
Verwoed
sleurt Speelmeneertje aan het been, zijn pootjes krabbelen over de gladde
vloer. Mama en ik supporteren. Papa lost. Doby spint om zijn as, en spurt rond
de salontafel. Zijn hoofd laag, zijn schouders ineengedoken. Drie paar handen
grijpen naar het kauwgeval, en tikken plagend de sprintende billen. De
speelvogel sjeest rondje na rondje, werpt zich om zijn as om grijpgrage vingers
te ontwijken, en verleidt elk van ons tot een trekspelletje.
Onderwijl
wordt de avondsnack steeds witter. Aan beide uiteinden. “Éh jék!” gil ik, wanneer
ik iets zachts en nats grijp. Als gestoken laat ik los, en staar gruwelend naar
de stinkende, witte klodders op mijn handen. “Dat pak ik niet meer vast, hoor.”
zegt mama. “Weg met dat vieze ding!” brult papa, als het in een ultieme
uitnodiging op zijn schoot geduwd wordt.
Tweede
akte.
Pauze.
Ondertussen
op de beeldbuis een voor ons onbegrijpelijke ondervraging van een volslagen
vreemde. Onderling overleg is vereist.
Tonk!
We draaien ons om, en zien ons clowntje, zoals verwacht, op het houten
plateautje van de trap staan. Hij pakt het kauwding weer op, en werpt het voor
zich uit. Tonk! Tonk! Tonk! Plof! de drie treetjes af. Even staart Doby ernaar.
Dan stormt hij naar beneden, duikt op Been, dendert de trap weer op, draait als
een tol en gooit opnieuw. Tonk! Tonk! Tonk! Plof!
Nadien
gaat de nar liggen. Op het plateautje, zijn polsen over de rand. “Wat ligt hij
daar toch mooi”, fluisteren we elkaar vertederd toe. De avondsnack tussen zijn
voorpootjes pinnend, grijpt Doby een loshangende flinter, sleurt er verwoed
aan, en laat het dan schieten. Bonk!... Bonk!... Bonk!
Tot
het ding iets te ver terugschiet, de treetjes afstommelt, en onder het
plateautje verdwijnt. Ver buiten bereik. Allerliefst kijkt Doby me aan. Grinnikend
mijn ogen ten hemel slaand, bied ik redding.
Doby
gaat terug op het plateautje liggen. Iets verder van de rand ditmaal.
Laatste
akte.
Nét
op tijd voor de ontknoping van de detective.