Over deze blog

zondag 26 januari 2014

Doby herinnering: Genante pupmomenten.


Een pup hebben is leuk - heel leuk, maar vaak genant – erg genant.  
Zo’n - dagelijks wederkerend! – genant moment is de ochtendplas. Het puppenkind moet na het opstaan namelijk plassen. Dríngend plassen. Geen tijd om je aan te kleden of zelfs maar je haar te fatsoeneren. Tenzij men graag poetst.
Ik poets niet graag. Zéker niet ’s morgens vroeg. De beschutting van het huis verlaten is dus noodzakelijk, op allesbehalve sexy sloffen, in een warme, maar allerminst flatterende pyama, en met een door warrig haar omkranst hoofd. 

Nu zijn er gelukkige pupeigenaren die over een tuin beschikken, mooi als er een hoge, dikke haag omheen staat, práchtig als het een afgesloten tuin betreft – zodat men alleen een deur hoeft te openen om puplief buiten te laten.
Een haag hebben wij niet, een volledig gesloten tuinhek ook niet. Maar wel een tuin die het huis aan alle kanten omsluit. Ook aan de achterkant. In principe kan ik me dus prima verschuilen.
In principe.
Maar onze tuin wordt – helaas-  beheerd door een enthousiast tuinier. De godganse gaard heeft hij vol gepoot met dierbare bloemen en planten. Te dierbaar voor ook maar één druppeltje urine.
Het beetje gras dat er is, nauwelijks een postzegel groot, moet groen blijven. Gele, bruine of – lieve help! - kale stukken zijn uit den boze.
Er is een betegeld terras, maar de ervaring leerde, dat al het bleekwater van de wereld, de doordringende urinegeur niet wegspoelen kan. Niet aanbevelenswaardig voor zomerse lunches. Tot verboden plaszone verklaard dus.
Blijft over: de strook gemeentegras aan weerszijden van onze oprit. Pál naast de straat.

Tijdens de wintermaanden valt zo’n ochtendplas nog mee. Tussen de straatlantarens voldoende schaduwen om in weg te kruipen. Alleen een frisse dauw die voeten en broekspijpen bevochtigt.
Maar Doby is een lentepup. En elke dag ontwaakt de zon vroeger en vroeger.
Eén ding heb ik – sinds het vorige hondenkind -  alvast bijgeleerd: over de pyama geen peignoir, maar een lange jas. Zo valt het minder op. Toch?
Wat ook een vooruitgang zou zijn, is een pup die meteen naast de oprit zijn behoeftes doet, en dan - geholpen door de tactische belofte van een wachtende maaltijd - zo snel mogelijk terug naar binnen rent. Dat lukt nog wel voor het plasje, maar de grote behoefte MOET toch echt op het uiteinde van de grasstrook. Aan een volledig uitgerolde flexilijn staat telkens een trekkende, ijsberende, en rondjes draaiende Doby, beurtelings hoopvol naar het verlangde plekje starend en smekend naar mij omkijkend.
Zoals elke ochtend pruttel ik tegen: "Hier kan het toch ook? Waarom nou persé daar?" Zoals elke ochtend geef ik toe.

Ook deze ochtend sta ik er weer; aan het verste einde van het gras. Auto's rijden langs, fietsers stampen voorbij, een enkeling stapt naar de verderop gelegen bushalte. Ik sta zo stil mogelijk - mijn schouders gebogen, mijn hoofd ertussenin getrokken, en bestudeer de bloemen.
Om de zaken nog erger te maken, sta ik vandaag openlijk in pyama, niks camouflagejas. Hittegolf, ziet u. Een overduidelijk onnodige jas leek me hoogst opvallend, én onaangenaam. Stikkend warm, zeg maar.
De poort van de overbuur glijdt open. Een ochtendmens van formaat, die - hoe vroeg ook - al op de uitkijk staat, strak in het pak, keurige schoenen, nietsontgaande blik. Láátdunkende blik als hij me weer eens in nachtkledij ontdekt.
Ik bevries, krimp ineen, en prijs me voor één maal gelukkig met mijn aan de andere kant van het gras poepende pup. Daardoor staan we nu aan de rand van buurmans gezichtsveld. Misschien ziet hij ons niet?
Onder de poort verschijnt een paar sloffen, ongelovig staar ik er naar. Gebruinde kuiten volgen, daarna gebronsde knieën. Uiteindelijk een stel blote dijen. Mijn ogen worden steeds groter.
Tot mijn opluchting, dan toch een stukje stof. Van de kortste badjas die ik ooit al gezien heb. Mijn buurman, een kalende zeventiger met een niet onaanzienlijke buik, sloft naar zijn brievenbus. Zijn ogen klein en nietsziend, zijn gezicht nog verrimpeld van de slaap, zijn weinige sprietjes haar alle kanten opstaand. Hij haalt de krant op, en sjokt terug naar binnen.
Glimlachend raap ik het poephoopje op. Mijn schouders rechtop.
 
 
 
Nvdr.: Een herwerkte versie van één van de eerste columns die ik schreef...