Over deze blog

dinsdag 5 november 2013

Belachelijk.


Een belachelijke methode, dat is het.
Daarom heb ik lang gewacht om er mee te beginnen, en hield het bij de taktiek: ‘stilstaan wanneer je hond trekt, verder stappen wanneer hij de spanning lost’. De redenering hierachter: straffen voor het trekken (je viervoeter raakt niet waar hij wil), belonen voor het netjes naast je lopen (wel raken waar hij wil). Logisch, hoor.
Maar tamelijk belachelijk. Wie staat er tijdens een wandeling nou om de haverklap stil?
Ik troostte mezelf dat het niet lang zou duren. Even volhouden, en dan zou ik een perfect aan de leiband lopende hond hebben. Die geduldig naast me loopt, zo ter hoogte van mijn been, aan een losjes doorhangende lijn. Mensen zouden bewonderend kijken. Fier als een gieter zou ik dan zijn.
Helaas, elke vijf passen stilstaan, blééf elke vijf passen stilstaan. Zelfs élke pas bij een erg aantrekkelijk doel (mens, hond, losloopweide)

 Dus probeer ik nu toch die andere strategie: ‘draai je om zodra je hond trekt, en keer enkele meters terug’. Het idee erachter dat je hond gestraft wordt doordat elke trekpoging hem steeds verder van zijn doel brengt. Logisch, hoor.
Maar uiterst belachelijk. Wie loopt nou telkens heen en weer?
Een eerste keer lijkt het nog alsof ik iets vergeten ben.
Maar vervolgens draai ik me na die paar meter terug om. Alsof ik me bedacht heb.
Wat verder herhaalt alles zich. Alsof ik maar niet kan beslissen wat ik wil.
Daarom spaar ik deze methode voor de momenten waarop het stilstaan geen effect heeft. Als Doby de spanning niet lost, te hard trekt of teveel na elkaar. Ook omdat we anders eenzelfde stuk driehonderd keer afleggen (ik heb het uitgeprobeerd!), en ik daar net zo krankzinnig van word als het eruitziet.

 Dat het belachelijke gevoel niet enkel in mijn hoofd zit, merk ik snel.
Bijvoorbeeld wanneer ik, op weg naar het park, langs een cirkeltje babbelende buren sluip. Met opzet laat ik bij het onvermijdbare terugkeermanoever het “Niet trekken, Doby!” achterwege. Helaas. Een luide lach klinkt op. “Ze gaat terug naar huis!” Een beetje groentjes lach ik mee.
Langs een drukke baan bestudeer ik de tuintjes en tel de wolken. Alles om niet te merken hoe chauffeurs, fietsers en wandelaars hun hoofden draaien en ons nastaren.
Bij de  hondenweide vallen gesprekken stil, wenden hondenbaasjes zich naar ons om, en gapen ons onverholen aan.

 Het kan erger. Stap op deze manier maar eens naar een bekende toe. Een bekende waar ik een praatje mee wil maken. Waar ook Doby een “praatje” mee wil maken, helemaal als er een hond naast staat. Halverwege keer ik zomaar terug. Alsof ik die persoon –koude oorlogsgewijs- persé mijden wil. Onderwijl hoop ik vurig dat ze het niet zo opvatten, en achter mijn rug weg wandelen.
Voor bij Doby de boodschap binnenkomt, moet ik vier, vijf keer op mijn stappen terugkeren. Alsof ik er vanuit ga dat de persoon een zee aan tijd heeft.
Als reactie komen sommigen zelf op ons af, hun handen uitgestrekt naar mijn wanhopige trekmeneertje. Stress schiet dan door mijn lijf, omdat het meneertje zo beloond voor ongewenst gedrag. “Nee, nee! Wacht, wacht!”: gil ik dan. Alsof ik vind dat ik die persoon mag commanderen. Als een hond, juist ja. Genant, hoor.
Nog genanter als ik een straat oversteken moet om de persoon te bereiken. Op en af dribbel ik dan. Alsof ik een dringende doodswens heb, en wacht op een voorbijrazende auto.

 Gelukkig werkt het wel. Doby trekt steeds minder hard en steeds minder vaak. Dus houd ik vol. Met de gedachte dat ik me belachelijk maak, om trots te kunnen zijn.