Over deze blog

donderdag 10 oktober 2013

Doby herinnering: Zie je wel!


“Wat is het ergste dat kan gebeuren?” reageer ik schouderophalend. “Dat Doby zo smerig is dat ik hem, zelfs met mijn doctoraat in Afdroogkunde, niet proper krijg? Dan blijft hij toch in de auto?”
Mareintje dringt aan: “Het is zo droog geweest de laatste tijd, en de vijvers in dit bos zijn anders al zo modderig. En we moeten straks nog naar mijn huis. Zou je hem deze wandeling toch niet uit het water houden?”
Mijn moeder (tegen mijn grootmoeder): “Wat jij nog wil proberen. Luisteren zal ze toch niet.”

 Wanneer Doby wat later naar de enig overgebleven poel crosst, kijk ik inderdaad met opzet de andere kant uit. Tot gepiep weerklinkt.
Met een ruk draai ik mijn hoofd Doby’s richting uit. Daar zit hij. In de modder. Tot aan zijn nek. Aan het water is hij niet eens geraakt. Hij verroert geen vin, en precies dat doet bij mij alle alarmbellen afgaan.
Ik snel de wal af. Zet voorzichtig een voet in het slijk. Kijk verbijsterd toe hoe die prompt wegzakt tot aan mijn knie. In de meest vreemde brij. Met de consistentie van dikke havermoutpap, en rondom mijn voet in een tapsvormige krater uitéénwijkend. Een bodem is niet te voelen. Best geen gewicht op die voet zetten.
Ik trek mijn been terug, probeer het een halve meter verder. Ook hier zakt mijn voet weg in een uitéénwijkende, bodemloze smurrie. Nog een halve meter verder hetzelfde. Aan de andere kant idem. Hoe kan dit nou? Het ene moment is er vaste bodem, het andere pap. Alsof er een onzichtbare grens is. Alsof er een verborgen ravijn is. Zou dit… drijfzand zijn? Maar dit hoort hier helemaal niet!
Doby, tot nu toe geduldig wachtend, ziet zijn redder-in-nood wezenloos voor zich uit staren, en onderneemt nogmaals een poging om eruit te springen. Zijn schoft gaat nauwelijks een centimeter de hoogte in. Valt dan terug in de zuigende pap. Afwachtend kijkt hij me aan. Vol vertrouwen. Maar ik heb geen idee hoe dit op te lossen.
Radeloos kijk ik om me heen, een dikke knoestige tak trekt mijn blik.   Dwars over de modder gaat het ding. Met een schietgebedje zet ik er een voet op (de andere blijft veiligheidshalve op vaste bodem). Voorzichtig verplaats ik mijn gewicht. De knoest zakt. Ietsje maar. Oef!
Ik rek me zo ver mogelijk uit. Krijg Doby’s halsband te pakken. Sleur en sleur. Maar mijn hond zit rots- en rotsvast. Alleen zijn halsband beweegt, en schiet over zijn oren.
Zijn nekvel dan maar. Ik trek en trek. Een rol huid vult mijn handen. Tussen mijn vingers raken twee flappen elkaar. Steeds meer vel komt mee, alsof ik een pull over zijn hoofd trek. De knoest zakt dieper en dieper. De brij als een gapende mond errond. Maar nog steeds zit Doby muur- en muurvast.
Dan komt er een millimetertje beweging in mijn hond. Een tweede, en een derde. De millimetertjes volgen elkaar steeds sneller op, en mijn hond schiet los. OEF!

 Meteen schudt Doby alle narigheid van zich af, sjeest vrolijk de wal op, geeft daarboven (te horen aan het gegil) olijke schouder- en neusduwtjes aan moeder en grootmoeder, galoppeert vreugderondjes, gooit takjes in de lucht, en graaft boomwortels uit. Ik sta nog beneden. Staar verbouwereerd naar de veelvoud aan dikke, zwarte spikkels op mijn armen, T-shirt, en broek. Met benen die wiebelig zijn van de spanning, en handen die beven van de schrik.
Mareintje en mama (in koor): “Zie je wel dat je hem er niet in had mogen laten!” Dat zij dit onmogelijk hadden kunnen voorspellen, is blijkbaar volkomen irrelevant.
Al zal ik voortaan wel luisteren. Hier toch.