Bankkaarten zoeven door de lucht, melkkartonnen druipen in een tas,
dons dwarrelt op de grond. De oorzaak? Voor- of napret, een onderdeel van onze
wandelingen. Zo leuk. Zo irritant.
Omwille van meerdere redenen kan ik het niet toestaan.
Overal heen vliegende bankkaarten, klantenkaarten, kleingeld: het is
niet meteen aan te raden.
Goed voor de
gewrichten is het ook niet. Want om de gewenste portefeuille, paraplu, schoen,
sleutelbos, stuiterbal, sjaal, muts, want of tennispetje te pakken te krijgen,
springt mijn labrador met zijn voorpoten op een kast, en ploft daarna op de
vloer.
Bovendien blijkt Doby’s mond een wasmachine. Met speelselvlekken op
moeders mooiste, gitzwarte laarzen en slijmerige sokken (klaargelegd om aan te
trekken) tot gevolg.
Evenzeer niet onbelangrijk: sommige dingen raken beschadigd.
Melkkartonnen bijvoorbeeld worden plots douches. Van gesuikerde sojamelk. Wat
mijn labrador niet lust, en dus niet helpt opruimen.
Integendeel, de
retriever valt ogenblikkelijk een nieuw pak aan, terwijl ik de eerste,
sakkerend en vloekend, naar de keuken breng, tot de vaststelling kom dat het
ding niet meer rechtstaand in de frigo geplaatst kan worden, ook niet liggend,
dat overgieten noodzakelijk is, het plakkerige vocht onderwijl blijft druipen, en
spuiten bij een iets te harde greep.
Maar toch, maar toch. Wat is het tegelijkertijd grappig en komisch
en hilarisch.
Als de anders zo onstuimige Doby voorzichtig, beheerst en vooral
stil opspringt tegen de kast, en naar het verlangde item reikt.
Wanneer hij vanuit stilstand bovenop een op de grond liggend
voorwerp duikt, met ronde rug en alle vier de poten een hoge boog beschrijvend,
als een kat die haar prooi verrast. Daarna landt op een vaak luidkeels kreunend
slachtoffer.
Als hij poing poing poing met zijn trofee door de garage holt,
huppelend als een puppy. Met zijn hoofd hoog in de nek, het voorwerp voor zijn
ogen. Afwisselend wordt het op de vloer gekwakt, weer mee gegrist, in de lucht gegooid
en opgevangen (of gemist). Een kartonnen doos bijvoorbeeld (even groot als mijn
labrador), krakend, steunend en zuchtend onder de mishandeling en ontmanteling.
Genieten ook wanneer Doby nogmaals zijn intelligentie en handigheid
bewijst. Hapt naar het uiteinde van het WC papier, een fikse ruk geeft, stralend
kijkt naar het rondspinnende rolletje, en de bij zijn voeten verzamelende
blaadjes in zijn mond propt.
Of als hij zijn
linkervoorpoot achter de rand van een boodschappenkrat haakt (waarvan maar een
klein stukje vanonder een plank uitsteekt), het krijsende ding in een
pootomdraai naar zich toetrekt, en de inhoud inspecteert.
Als hij zowel op- als achterwaarts springt en op die manier rondjes
om de salontafel hopt, met het ene uiteinde van zijn mat tussen de tanden, het
andere einde met beide voorpoten achteruit ‘gravend’ (synchroon met het
achteruitspringen). Bij elke tafelhoek met zijn achterste ploffend tegen de
zetels, bonkend tegen de gillende tafel, en botsend tegen een bijzettafeltje dat
dan klingel klangel tegen de radiator kwakt.
Dezelfde truc paste
hij onlangs toe rond de keukentafel, ditmaal met het dekentje uit zijn Mozesmand.
Een dekentje wat ik stevig instop onder een mat, die op zijn beurt in de mand
verankerd zit. Krakend, piepend, schurend legde de rieten mand een reis rond de
keuken af, hardnekkig vasthoudend aan zijn dekentje.
Ik lach en lach.
‘Hahaha! Hihihi!’ Ik gil en gil. ‘Neeneenee! Stopstopstop!’ Of ik gil niet. En
loof zijn uitbundige karakter.
Want eigenlijk wíl ik het niet afleren. Stemt
het me treurig dat het grotendeels al gelukt is.
Verscheurd tussen de nood op verbod en de wil op toelaten.
Wie had óóit
gedacht dat opvoeden zo verwarrend kon zijn?