Over deze blog

dinsdag 19 november 2013

Overdreven.


“Fleur, we weten dat je speelgoedgek bent, maar ditmaal heb je toch echt overdreven.” Verstomd kijk ik het koppel aan.
Speelgoedgek? Dat klopt. Nieuwe uitvindingen worden gretig uitgeprobeerd, hét juiste speelgoed obsessief opgespoord, andermans leuke speeltjes opgezocht. Meestal kent dat eerste weinig succes. Zeker als het geen ronde vorm heeft.
Maar deze uitvinding is toch schitterend? Een vishengel met een latex varkentje aan het uiteinde? Kun je heerlijk je hond foppen, plagen en te snel af zijn. Toch?
“Een hengel, wie neemt nou een hengel mee naar de hondenweide?”, is het enige antwoord.

 Jullie hebben het nog niet eens in actie gezien, wil ik tegenwerpen.
Maar het uiteenschuiven van de handig ineenschuifbare hengel vraagt al mijn aandacht. Mijn geklungel, gesukkel en gemompel - “Hoe moet dit nou? He, is dat maar zo kort? Oh, hier zit nog een stuk.” – leveren me nog meer gespot op.
Eindelijk op volle lengte, blijken alle metalen ringetjes (waar het touwtje door loopt) al los te zitten. Een desillusie.

 Dan het spannende moment. Zal mijn ballenfanaat hiervoor zwichten?
Ik laat het varkentje voor zijn neus bungelen, en hij hapt. Hoera!
Snel trek ik het vooruit, en slinger het over de grond. Een kort sprintje volgt, een halfhartige hap, en dan blijft Doby staan. Zijn blik in de verte gericht. Oh jee.
Ik laat Varkentje verleidelijk op en neer wippen, moedig Doby op een hoog toontje aan: “Kijk dan. Toe dan.”. Hij onderneemt een luchtsprong, en grijpt de hengel. Paniekerig gil ik dat het geen stok is, en een metalen ringetje prikt gemeen in zijn verhemelte.
Beteuterd sjokt mijn apporteur weg. Sipjes staar ik hem na.

 Alsof het windhondmixje van het koppel daarop gewacht heeft, stort ze zich op het speeltje. Een korte ruk aan de hengel, een ferme zwaai, en Varkentje zwiert door de lucht. Het ranke hondje vliegt erachteraan. Een draai om mijn as, en Varkentje cirkelt in het rond. Het podencomixje sprint hem achterna. Ik stap snel achteruit, zwiep de hengel van links naar rechts, en Varkentje zigzagt heen en weer. Het windhondje sjeest erachter, haar voorpootjes van links naar rechts hoppend.
Vliegensvlug en waarlijk wendbaar is ze, een waardige tegenstandster.
Als ze Varkentje eindelijk te pakken heeft, verdient ze een moment van glorie. Even.
Want zodra ik kans zie, laat ik Varkentje vluchten. Ik wil nog eens!
Mijn verzoek valt niet in dovenmansoren, gretig gaat het hazewindje erop in. Een tweede keer, een derde keer, een vierde keer.

 Nog steeds werpen haar baasjes “het domme ding” minachtende blikken toe. Ik wijs hen op de vrolijk geheven staart, de wakkere blik, het verheugde snoetje. Ze blijven sceptisch. “Dit is ik-weet-niet-hoe leuk!”, roep ik uit. Ze blijven sceptisch.
Tot één en ander doordringt, en het bazinnetje eens een poging wagen wil. De hengel verandert van handen, Varkentje en hondje zien alle hoeken van het veld. “Ideaal om je energiebundel op een kleine plek beweging te geven, zeg”, klinkt het nu. “Kijk eens, schatje, hoe graag ze het doet.”
“Schatje” (de man dus) smeedt intussen plannen om zelf zoiets te maken, met (brommend uitgesproken) véél beter materiaal.
“Zie je wel”, zeg ik lachend: “En jullie mij maar bespotten”. De andere kant blijft stil. Ook bij herhaling. Voor geen goud ter wereld willen ze toegeven misschien iets te snel geoordeeld te hebben.

 Pas wanneer ze weg moeten, krijg ik het visgeval terug. Met een in de volledige lengte opengereten Varkentje. Vrouw: “Jij repareert toch zelf je speelgoed, hé?” Huh, ja.
Dankzij de vele trekspelletjes met Doby, hun aangename gezelschap, en een zoektocht naar een vermist balletje hebben ze ruimschoots krediet opgebouwd. Kwalijk neem ik het ze dus niet.
Maar de volgende keer dat ze me uitlachen, heb ik een machtig wapen in handen: “Weet je nog die keer?”