Over deze blog

zondag 15 september 2013

Caedlih herinnering: Wederzijds.





Waar is Caedlih? Paniek maakt zich van me meester. Ik verstijf ter plekke, adem plotsklaps gejaagd en oppervlakkig,  word licht in mijn hoofd. Net teruggekeerd van een paardrijsessie, stapte ik de hangar binnen, in de gedachte mijn nieuwe hondje voor me te zien, enthousiast kwispelend achter de draad van de puppyren. Bevroren sta ik nu halverwege de poort, de teugels van het paard nog in de hand. Staar naar een puppyren die niet leeg kan zijn, maar dat onmiskenbaar is. Caedlih, pas een paar uur mijn pup, is weg.

 Ik staar naar buiten, naar de velden, weides en akkers. Die zich uitstrekken zover het oog reikt. Die de boerderij langs alle kanten omgeven. Waar een kleine ontdekkingsreiziger een naald in een hooiberg is.
Ik draai mijn hoofd, en kijk naar de koeienstallen naast de hangar. Aan de voorkant slechts afgesloten door V-vormige hekkens (waar de koeien hun hoofden door kunnen stoppen). Waar een pup op ontdekkingsmissie zo onderdoor glippen kan. Daardoor te midden van reusachtige kolossen belandt. Kolossen waar zij niet bang van is. Maar waarvan ze wel degelijk een venijnige trap krijgen kan. Verpletterd kan worden. Vertrapt in het stro.

 Oh, wat ben ik dom geweest. Want voor ik naar de piste trok, rustte ik even uit. Zag toen verbluft hoe mijn pupje als een aapje over de schapendraad (provisorische afscheiding van de puppyren) klom, haar voorpootjes over de hogere draden gehaakt, haar achterpootjes steunend op de lagere, zich zo omhoogtrekkend en -duwend. Regelrecht liep ze daarna op me af, en vleide zich tegen me aan.
Waarom dacht ik dat ze die stunt onmogelijk zou kunnen herhalen? Waarom heb ik haar gewoon terug gestopt? Waarom heb ik de poort van de hangar niet gesloten?
Omdat het er zo hondoneigenlijk uitzag?
Hoe dan ook, ik vertrok naar de piste. Bleef er een uur lang. Op vijf minuten stappen van de boerderij. In het vaste vertrouwen dat ze niet kon ontsnappen.

 Ik roep mezelf tot de orde, hier blijven staan heeft geen zin. Snel stal ik het paard. Zadel ruw af. Been met zadel en hoofdstel naar de zadelbok. Blijf verstomd staan.
Daar ligt mijn kleine meid, naast de zadelbok, diep in slaap op mijn donkerblauwe winterjas. Mijn winterjas die voor vertrek nog aan de zadelbok hing, hoog buiten het bereik van vier maand oude pupjes.

 Vertedering welt in me op. Ze had een dik pak warm stro kunnen kiezen. Of een dik pak zacht hooi. Zonder er enige moeite voor te moeten doen.
In de plaats daarvan heeft ze gesprongen, gesleurd en gesjord om mijn jas te pakken te krijgen. Mijn jas. Met mijn geur.
Ik laat haar slapen, en ga licht huiverend (invallende avond met bijbehorende temperatuur) met een volgend paard naar de piste. De poort laat ik hemelsbreed open. In de vaste overtuiging dat ze niet zal weglopen.

 Een uurtje later ben ik terug, stal het paard, zadel af, draai me om, en deins geschrokken achteruit. Voor me staat Hedwig, onhoorbaar opgedoken als een geest. In zijn armen mijn pupje, hoogst onhandig vastgehouden vanwege de jas onder haar. Een tafereeltje dat ik met vragende frons bekijk. “Ik wilde je haar officieel overhandigen”, legt hij uit. “Maar (grote ogen van verbazing) ik kreeg haar met geen mogelijkheid van je jas, ze wilde er niet af. Dus heb ik haar maar met jas en al opgetild.”
Voor de tweede keer die dag golft warme vertedering door me heen.

 Mijn kleine Caedlih. Ik heb voor haar gekozen. Zij net zozeer voor mij.
Maar of mijn ouders dat een overtuigend argument zullen vinden?