Waar is
Caedlih? Paniek maakt zich van me meester. Ik verstijf ter plekke, adem
plotsklaps gejaagd en oppervlakkig, word
licht in mijn hoofd. Net teruggekeerd van een paardrijsessie, stapte ik de
hangar binnen, in de gedachte mijn nieuwe hondje voor me te zien, enthousiast
kwispelend achter de draad van de puppyren. Bevroren sta ik nu halverwege de
poort, de teugels van het paard nog in de hand. Staar naar een puppyren die
niet leeg kan zijn, maar dat onmiskenbaar is. Caedlih, pas een paar uur mijn
pup, is weg.
Ik staar
naar buiten, naar de velden, weides en akkers. Die zich uitstrekken zover het
oog reikt. Die de boerderij langs alle kanten omgeven. Waar een kleine
ontdekkingsreiziger een naald in een hooiberg is.
Ik draai
mijn hoofd, en kijk naar de koeienstallen naast de hangar. Aan de voorkant
slechts afgesloten door V-vormige hekkens (waar de koeien hun hoofden door
kunnen stoppen). Waar een pup op ontdekkingsmissie zo onderdoor glippen kan. Daardoor
te midden van reusachtige kolossen belandt. Kolossen waar zij niet bang van is.
Maar waarvan ze wel degelijk een venijnige trap krijgen kan. Verpletterd kan
worden. Vertrapt in het stro.
Oh, wat ben
ik dom geweest. Want voor ik naar de piste trok, rustte ik even uit. Zag toen verbluft
hoe mijn pupje als een aapje over de schapendraad (provisorische afscheiding van
de puppyren) klom, haar voorpootjes over de hogere draden gehaakt, haar
achterpootjes steunend op de lagere, zich zo omhoogtrekkend en -duwend. Regelrecht
liep ze daarna op me af, en vleide zich tegen me aan.
Waarom
dacht ik dat ze die stunt onmogelijk zou kunnen herhalen? Waarom heb ik haar
gewoon terug gestopt? Waarom heb ik de poort van de hangar niet gesloten?
Omdat het
er zo hondoneigenlijk uitzag?
Hoe dan ook,
ik vertrok naar de piste. Bleef er een uur lang. Op vijf minuten stappen van de
boerderij. In het vaste vertrouwen dat ze niet kon ontsnappen.
Ik roep
mezelf tot de orde, hier blijven staan heeft geen zin. Snel stal ik het paard.
Zadel ruw af. Been met zadel en hoofdstel naar de zadelbok. Blijf verstomd
staan.
Daar ligt
mijn kleine meid, naast de zadelbok, diep in slaap op mijn donkerblauwe
winterjas. Mijn winterjas die voor vertrek nog aan de zadelbok hing, hoog buiten
het bereik van vier maand oude pupjes.
Vertedering
welt in me op. Ze had een dik pak warm stro kunnen kiezen. Of een dik pak zacht
hooi. Zonder er enige moeite voor te moeten doen.
In de plaats
daarvan heeft ze gesprongen, gesleurd en gesjord om mijn jas te pakken te
krijgen. Mijn jas. Met mijn geur.
Ik laat
haar slapen, en ga licht huiverend (invallende avond met bijbehorende
temperatuur) met een volgend paard naar de piste. De poort laat ik hemelsbreed
open. In de vaste overtuiging dat ze niet zal weglopen.
Een uurtje
later ben ik terug, stal het paard, zadel af, draai me om, en deins geschrokken
achteruit. Voor me staat Hedwig, onhoorbaar opgedoken als een geest. In zijn
armen mijn pupje, hoogst onhandig vastgehouden vanwege de jas onder haar. Een
tafereeltje dat ik met vragende frons bekijk. “Ik wilde je haar officieel
overhandigen”, legt hij uit. “Maar (grote ogen van verbazing) ik kreeg haar met
geen mogelijkheid van je jas, ze wilde er niet
af. Dus heb ik haar maar met jas en al opgetild.”
Voor de
tweede keer die dag golft warme vertedering door me heen.
Mijn kleine
Caedlih. Ik heb voor haar gekozen. Zij net zozeer voor mij.
Maar of
mijn ouders dat een overtuigend argument zullen vinden?