Ik ben fan
van Britse Supernanny Jo Frost. Al wat ze zegt, slorp ik op. Over veel spelen
met de kinderen en samen tijd doorbrengen. Over consequent zijn in wat mag, en
consequenties bij wat niet mag. Over het gebruik van time-outs en berispingen.
Nochtans heb ik geen kind. Wel een pup.
Een pup die
een beetje afgeremd moet worden in zijn dierenliefde.
Die moet
leren dat je niet elke koe mag begroeten. Ook niet elk paard. Of elk schaap. Al
helemaal geen everzwijn.
Die moet leren dat een wegrennend konijn of fazant niet uitnodigt tot een spelletje tikkertje.
Dat een kat die blijft zitten waar ze zit, niet smeekt om goedschiks (speelbuiging) of kwaadschiks (neusduw) tot een spelletje aangezet te worden. Dat haar mep niet speels bedoeld is.
Dat een kip reageert op je speelbuiging omdat ze schrikt, niet omdat ze door het dolle heen is.
Dus wordt er veel geoefend, met bezoekjes aan eendenvijver, kippenren, schapenweide, paardenstallen.
Beloond wordt er ook veel. Time-outs uitgedeeld ook. Compleet met strenge reprimande vooraf, en dikke knuffel achteraf.
Het loont. Uiteindelijk.
Op bezoek bij een kipminnende kennis, heb ik er aldus vertrouwen in. Dierenliefhebber mag los in de tuin. Een tuin met scharrelende kippen. Vredig scharrelende kippen.
Kennis (met gefronsde wenkbrauwen en bezorgde trek rond de mond): “Doby zal toch niet achter mijn kippen aangaan, hé?”
“Godverdomme! Miljaar de dju!”, vloekt de kipeigenaar. Hij stormt mijn hond achterna. Bevroren sta ik aan de zijlijn. Voor dovenmansoren “Doby! Doby!” gillend.
Kip stuift ervandoor. Maalt met haar korte pootjes. Maakt snelle zigzagbewegingen. Kakelt verontwaardigd. Een pup met verheugd opengesperde ogen op haar hielen. Zijn mondhoeken in een glimlach. Zijn neus boven haar kont. Vlot mee zigzaggend. De kipeigenaar achter hen. Vloekend als een dokwerker. Slippend in de scherpe bochten. Hopeloos te traag. De andere kippen luid tokkend alle kanten opvluchtend. Ik kijk naar het schouwspel. Mijn handen voor mijn mond. Hopend dat Kip dit overleeft. Biddend dat Kip dit overleeft. Wat als Doby’s wolfse instincten wakker worden?
Plots zie
ik Doby’s snoet van uitdrukking veranderen. Ik houd mijn adem in. Hij hapt.
Sluit zijn mond om staart van Kip. Remt abrupt, zijn kont achteruit, zijn poten
vooruit. Kip remt ook. Noodgedwongen. Kipeigenaar ziet zijn kans. Stort zich op
het duo. Opent zijn armen in zijn duik. Grist Kip uit puppenmond. De spanning
vloeit uit mijn lijf.
Ik maak me
al helemaal klaar voor een uitbrander van jewelste. Hierbij niet in het minst
geholpen door mijn rode wangen.
Kennis (ook lachend): “Wat heeft Doby een prachtige kop. Ik zou hem graag hebben als jachthond. Om te apporteren, wel te verstaan.” Zich tegen de bengel richtend: “Ik zou wel heel wat strenger zijn, hoor”.
Dan besef ik dat ik de pup aan het strelen ben.
Opvoeden, soms is het een beetje moeilijk. Zo niet onmogelijk.
Nochtans heb ik geen kind. Wel een pup.
Die moet leren dat een wegrennend konijn of fazant niet uitnodigt tot een spelletje tikkertje.
Dat een kat die blijft zitten waar ze zit, niet smeekt om goedschiks (speelbuiging) of kwaadschiks (neusduw) tot een spelletje aangezet te worden. Dat haar mep niet speels bedoeld is.
Dat een kip reageert op je speelbuiging omdat ze schrikt, niet omdat ze door het dolle heen is.
Dus wordt er veel geoefend, met bezoekjes aan eendenvijver, kippenren, schapenweide, paardenstallen.
Beloond wordt er ook veel. Time-outs uitgedeeld ook. Compleet met strenge reprimande vooraf, en dikke knuffel achteraf.
Het loont. Uiteindelijk.
Op bezoek bij een kipminnende kennis, heb ik er aldus vertrouwen in. Dierenliefhebber mag los in de tuin. Een tuin met scharrelende kippen. Vredig scharrelende kippen.
Kennis (met gefronsde wenkbrauwen en bezorgde trek rond de mond): “Doby zal toch niet achter mijn kippen aangaan, hé?”
Ik (ontspannen):
“Nee, hoor. Ik heb er speciaal op gewerkt.”
Op dat
moment geeft een witte hen een fikse haal met haar ene poot, volkomen opgaand
in haar wormenspeurtocht. Zandklonters vliegen achteruit, dode bladeren
ritselen. Doby’s hoofd schiet omhoog, hij staart naar dat waggelende wezen, en
vliegt uit de startblokken. Recht op het bolletje pluimen af. “Godverdomme! Miljaar de dju!”, vloekt de kipeigenaar. Hij stormt mijn hond achterna. Bevroren sta ik aan de zijlijn. Voor dovenmansoren “Doby! Doby!” gillend.
Kip stuift ervandoor. Maalt met haar korte pootjes. Maakt snelle zigzagbewegingen. Kakelt verontwaardigd. Een pup met verheugd opengesperde ogen op haar hielen. Zijn mondhoeken in een glimlach. Zijn neus boven haar kont. Vlot mee zigzaggend. De kipeigenaar achter hen. Vloekend als een dokwerker. Slippend in de scherpe bochten. Hopeloos te traag. De andere kippen luid tokkend alle kanten opvluchtend. Ik kijk naar het schouwspel. Mijn handen voor mijn mond. Hopend dat Kip dit overleeft. Biddend dat Kip dit overleeft. Wat als Doby’s wolfse instincten wakker worden?
Dan zie ik
de rakker. Ontspannen scheefgezakt op zijn billen, zijn neus fier in de lucht,
zijn ogen stralend. In zijn mond een pluk witte veren. Ach, zie hem nou. En: Wat
past dat goed bij zijn zwarte vacht. Aan de leiband gaat de knaap,
consequent zijn lukt nog net.
Nu de
reprimande. “Ja, maar Doby, dat mag jij helemaal niet doen, hé”, zeg ik. Met zachte
stem. Mijn lach nauwelijks bedwingend. Kennis (ook lachend): “Wat heeft Doby een prachtige kop. Ik zou hem graag hebben als jachthond. Om te apporteren, wel te verstaan.” Zich tegen de bengel richtend: “Ik zou wel heel wat strenger zijn, hoor”.
Dan besef ik dat ik de pup aan het strelen ben.
Opvoeden, soms is het een beetje moeilijk. Zo niet onmogelijk.